Uitspraak 201900361/2/R3


Volledige tekst

201900361/2/R3.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Emmen,

en

de raad van de gemeente Emmen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen, Emmen, Nieuw-Amsterdamsestraat ('t Nije Hoff)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben voorts de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2019, waar [verzoeker A] en [verzoeker B] en de raad, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Verder zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] als belanghebbenden gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Algemeen

2.    Het plan voorziet in het realiseren van een zogeheten stadsboerderij aan de Nieuw-Amsterdamsestraat in Emmen, aan de rand van de wijk Bargeres en ten noorden van de woonwijk Delftlanden. De stadsboerderij betreft een grondgebonden melkveehouderij met horeca en educatie. De melkveehouderij zal een omvang hebben van ongeveer 70 melk- en kalfkoeien en 60 stuks jongvee, zo staat in de plantoelichting. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] zijn de initiatiefnemers van het plan.

3.     [verzoeker A] en [verzoeker B] kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij vrezen voor geurhinder, hinder van vliegen en gezondheidsproblemen. Daarnaast stellen zij dat het plan onaanvaardbare gevolgen heeft voor het Noordbargerbos dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie heeft de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en de bufferzone daar omheen ten onrechte aangepast, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B]. Ook doet zich volgens hen strijd voor met gemeentelijk beleid. Zij stellen daarnaast dat het plan het landschap aantast. [verzoeker A] vreest verder dat het plan gevolgen heeft voor het perceel dat hij in eigendom heeft nabij het plangebied.

Ontvankelijkheid

4.    In artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen.

In artikel 1:2, eerste lid, van die wet is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

4.1.    Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een bestemmingsplan toestaat, in beginsel belanghebbende is bij de vaststelling van dat besluit.

4.2.    [verzoeker B] woont op ongeveer 570 m afstand van het plangebied. De voorzieningenrechter acht op voorhand niet aannemelijk dat [verzoeker B] op deze afstand rechtstreeks feitelijke gevolgen zal ondervinden van de voorziene ontwikkeling. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat zich tussen het plangebied en de woning van [verzoeker B] de N391 bevindt met daarlangs een geluidswal van, zoals de raad naar voren heeft gebracht, 7 m hoog. [verzoeker B] heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. De verwachting is dan ook dat het beroep, voor zover het is ingesteld door [verzoeker B], in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

4.3.    [verzoeker A] woont op een afstand van ongeveer 4,8 km van het plangebied. Op deze afstand zijn naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen rechtstreekse feitelijke gevolgen voor het woon- en leefklimaat te verwachten.

[verzoeker A] bezit een perceel grond op een afstand van ongeveer 50 tot 70 m afstand van het plangebied. Voorshands acht de voorzieningenrechter de afstand van het plangebied tot het perceel van [verzoeker A] in dit geval niet zo groot dat op voorhand is uitgesloten dat [verzoeker A] ter plaatse van dat perceel feitelijke gevolgen van het plan kan ondervinden. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" aan dat perceel de bestemming "Natuur-Bos" toekent. In artikel 47, lid 74.1, van de planregels van dat plan is bepaald dat de als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer bosgebieden, behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden en extensief recreatief medegebruik. [verzoeker A] heeft naar voren gebracht dat hij vreest dat het plan gevolgen heeft voor de vermogensrechtelijke waarde en de natuurlijke en landschappelijke waarden van zijn perceel.

Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoeker A] daarom een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang.

4.4.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek te beoordelen, voor zover het ziet op de feitelijke gevolgen die [verzoeker A] van het plan voor zijn perceel nabij het plangebied kan ondervinden.

Het betoog van [verzoeker A] dat de afstand van het voorziene melkveebedrijf tot nabij gelegen woningen te klein is, laat de voorzieningenrechter buiten inhoudelijke beoordeling. Het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste staat in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op dit punt. De toepassing van het relativiteitsvereiste betekent dat wordt bezien of de ingeroepen norm strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Het belang bij een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen strekt ter bescherming van degenen die in deze woningen wonen en niet ter bescherming van het belang van [verzoeker A].

Spoedeisend belang

5.    [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij spoedig met de bouwwerkzaamheden willen starten. Gelet hierop is er een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Wet ammoniak en veehouderij

6.    [verzoeker A] betoogt dat de melkveehouderij op te korte afstand is geprojecteerd van het Noordbargerbos, dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Hij brengt naar voren dat de raad er bij de vaststelling van het plan niet van heeft mogen uitgaan dat het plangebied geen deel uitmaakt van de zone van 250 m rond een zeer kwetsbaar gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav). Hij voert daartoe aan dat provinciale staten de begrenzing van dit gebied en van de zone daaromheen hebben aangepast op basis van een foute kaart. Hij stelt verder dat hij zich niet kan verenigen met de aanpassing van de begrenzing.

6.1.    In artikel 2, eerste lid, van de Wav is bepaald dat provinciale staten de gebieden aanwijzen die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt.

In artikel 4 is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het oprichten van een veehouderij wordt geweigerd, indien een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.

Voorts is in artikel 3.113 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, bepaald dat binnen een zeer kwetsbaar gebied als bedoeld in de Wav of in een zone van 250 meter rondom een zodanig gebied, het oprichten van een dierenverblijf, indien voorafgaand aan het oprichten geen sprake is van een inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden, niet plaatsvindt, tenzij het dierenverblijf bestemd is voor landbouwhuisdieren die uitsluitend of in hoofdzaak worden gehouden ten behoeve van natuurbeheer.

6.2.    Provinciale staten van de provincie Drenthe hebben bij besluit van 13 december 2017 de begrenzing van het zeer kwetsbaar gebied Noorbargerbos en de zone van 250 m daaromheen op de "kaart Wet ammoniak en veehouderij" zodanig aangepast dat het plangebied niet in die zone ligt. Bij besluit van 13 maart 2019 is de kaart gewijzigd vastgesteld, omdat de kaart waarop provinciale staten het besluit van 13 december 2017 hebben gebaseerd niet overeenkomt met de kaart die bij dat besluit is bekendgemaakt.

6.3.    Daargelaten de vraag of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op dit punt, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de Wav geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat op zowel de kaart die bij het besluit van 13 december 2017 hoort als op de kaart die is bekendgemaakt het plangebied geen deel uitmaakt van het zeer kwetsbaar gebied of de zone van 250 m. Dat is voorts ook het geval op de kaart die bij het besluit van 13 maart 2019 hoort.

Voor zover [verzoeker A] naar voren heeft gebracht dat hij zich niet kan vinden in de aanpassing van de begrenzing en dat niet kan worden voldaan aan de aan het besluit van provinciale staten van 13 december 2017 ten grondslag gelegde afspraken, die zijn gemaakt tussen de provincie en de initiatiefnemers, overweegt de voorzieningenrechter dat de besluiten van provinciale staten zelf, evenals de bedoelde afspraken, in de procedure over het plan niet ter beoordeling staan.

Geurhinder, hinder van vliegen en gevolgen voor de gezondheid

7.    [verzoeker A] vreest voor geurhinder, hinder van vliegen en gevolgen voor de gezondheid.

7.1.    De voorzieningenrechter acht op voorhand niet aannemelijk dat deze gevolgen voor het perceel van [verzoeker A] zodanig zullen zijn dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat, hoewel [verzoeker A] naar voren heeft gebracht dat hij veel op zijn perceel verblijft, dat verblijf van beperkter aard zal zijn dan in of rondom een woning.

Landschap

8.     [verzoeker A] vreest voor aantasting van het landschap.

8.1.    In de plantoelichting is ingegaan op het aspect landschap. Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Voorts is in artikel 3, lid 3.5.2, van de planregels bepaald dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken en het bouwen van gebouwen overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder uitvoering te geven aan de landschappelijke uitvoeringsmaatregelen conform de in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschappelijke inpassing, teneinde te komen tot een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing.

8.2.    De voorzieningenrechter ziet op voorhand in hetgeen [verzoeker A] naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiermee een onaanvaardbare aantasting van het landschap wordt voorkomen.

Gemeentelijk beleid

9.    [verzoeker A] stelt dat zich strijd voordoet met de gemeentelijke Landbouwnota uit 2005, waarin staat dat geen landbouwontwikkeling mag plaatsvinden. Hij brengt verder naar voren dat het voorheen geldende plan, dat de nu voorziene ontwikkeling niet toeliet, in 2014, en daarom nog maar kort geleden, is vastgesteld.

9.1.    De raad heeft toegelicht dat de Landbouwnota is opgegaan in de gemeentelijke structuurvisie. Volgens de plantoelichting is het plan daarmee in overeenstemming. [verzoeker A] heeft dit niet betwist. Voorts verzet de Wet ruimtelijke ordening zich niet tegen het vaststellen van een plan voor een plandeel waarvoor kort geleden een plan is vastgesteld.

Procedurele beroepsgronden

10.    Voor zover [verzoeker A] bezwaren naar voren heeft gebracht over de door de raad gevolgde procedure tot vaststelling van het plan overweegt de voorzieningenrechter dat hetgeen is aangevoerd op voorhand geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad ter zake niet aan de wettelijke vereisten heeft voldaan.

Conclusie

11.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Duursma
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

378.