Uitspraak 201807378/1/A2


Volledige tekst

201807378/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te Schiedam,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2018, in zaak nr. 201707158/3/A2.

Procesverloop

Bij uitspraak van 8 augustus 2018, in zaak nr. 201707158/3/A2, heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2018, in zaak nr. 201707158/2/A2, ongegrond verklaard. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2018, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2019, waar [verzoeker] is verschenen.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.    De uitspraak van 8 augustus 2018 waartegen dit verzoekschrift zich richt, bevat de ongegrondverklaring van het verzet tegen de uitspraak van 20 april 2018. Bij die uitspraak heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 juli 2017. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanleiding bestond het appelverbod te doorbreken en dat de Afdeling het hogerberoepschrift naar de rechtbank mocht doorzenden om het als verzetschrift te laten behandelen.

3.    In het verzoekschrift heeft [verzoeker] uiteengezet dat hij het niet eens is met de uitspraak waarvan hij herziening verzoekt. [verzoeker] voert daartoe aan dat hem redelijkerwijs niet bekend was en kon zijn dat de Afdeling met de uitspraak zou treden buiten hetgeen in verzet ter beoordeling stond.

[verzoeker] voert aan dat de Afdeling buiten de omvang van het geding is getreden door in verzet geen beperkt beoordelingskader te hanteren.

[verzoeker] voert eveneens aan dat de Afdeling heeft nagelaten een duidelijk beeld van het juridisch kader te schetsen en hem te wijzen op de mogelijkheid tot het al dan niet instellen van hoger beroep.

Ten slotte voert [verzoeker] aan dat hij niet bekend was met de bevoegdheid van de Afdeling om zijn hogerberoepschrift van 29 juni 2017 aan te merken als verzetschrift.

4.    De uitspraak van 8 augustus 2018 is geen nieuw feit als bedoeld in artikel 8:119 Awb. [verzoeker] heeft ook overigens geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld, maar is het niet eens met de uitspraak waarvan herziening is verzocht. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er echter niet toe om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen.

5.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

17-921.