Uitspraak 200106196/1


Volledige tekst

200106196/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap V.I.C. Inpakcentrale B.V., gevestigd te Venhorst,
appellante,

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te
's-Hertogenbosch van 1 november 2001 in het geding tussen:

appellante

en

burgemeester en wethouders van Boekel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders van Boekel (hierna: burgemeester en wethouders) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast om het gebruik als inpakruimte van een agrarische bedrijfsruimte op het perceel Telefoonstraat 39 b te Venhorst te beëindigen.

Bij besluit van 10 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 november 2001, verzonden op 8 november 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 14 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 19 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door drs. ing. F.W. Bello, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending ter post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

In artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.

2.2. Vast staat dat het besluit in primo op 15 juni 2001 is verzonden, zodat het bezwaarschrift uiterlijk op 27 juli 2001 moest worden ingediend. Vast staat voorts dat het bezwaarschrift blijkens het daarop geplaatste stempel van binnenkomst op 31 juli 2001 en derhalve buiten de bezwaartermijn door de gemeente is ontvangen. Uit het poststempel op de bijbehorende envelop blijkt dat dit poststuk op 29 juli 2001 en dus ook na afloop van de bezwaartermijn door PTT-post is afgestempeld.

2.3. In hoger beroep betoogt appellante in de eerste plaats dat de president in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders haar bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk hebben verklaard. Volgens appellante heeft de president aldus miskend dat in dit geval is voldaan aan de vereisten van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. Appellante voert daartoe aan dat het bezwaarschrift van 27 juli 2001 ook op die dag ten kantore van de raadsman is meegegeven aan Falk Courier in de weliswaar naar later bleek verkeerde veronderstelling dat het door dit koeriersbedrijf ten gemeentehuize zou worden bezorgd, doch dat gelet op een door appellante in beroep overgelegde verklaring van een medewerker van Falk Courier van 3 september 2001 aannemelijk is dat het bezwaarschrift door hem op 27 juli 2001 tussen 23.00 en 23.30 uur in een brievenbus is gedeponeerd. Het bezwaarschrift is vervolgens binnen een week na afloop van de bezwaartermijn bij de gemeente ontvangen. Nu 27 juli 2001 een vrijdag was, ligt hierin de verklaring dat dit poststuk eerst op 29 juli 2001 is afgestempeld, aldus appellante.

2.4. Dit betoog van appellante kan niet slagen. Bij verzending per post geldt in beginsel de datumstempel van de PTT als bewijs dat een stuk tijdig ter post is bezorgd. Niet in geschil is dat het datumstempel in dit geval geen zekerheid daarover biedt. Onder die omstandigheden dient de indiener aannemelijk te maken dat het stuk tijdig ter post is bezorgd.

Ter zitting in hoger beroep zijn op verzoek van appellante de door haar genoemde medewerker (aldaar bleek: franchisenemer) van Falk Courier alsook de directeur van dit bedrijf als getuigen gehoord. Door hen zijn slechts verklaringen in algemene zin afgelegd over de gebruikelijke werkwijze bij dit bedrijf. Deze werkwijze is volgens de getuigen aldus dat stukken, die bestemd zijn voor plaatsen waar Falk Courier niet zelf bezorgt, zoals in Boekel, en die per abuis toch aan deze koeriersdienst zijn meegegeven, nog dezelfde avond na het sorteren van alle post op een centraal gelegen distributiepunt als service aan de klant in een brievenbus worden gedeponeerd. Over de ontvangst en verzending van het onderhavige bezwaarschrift op 27 juli 2001 is door de getuigen evenwel geen concrete verklaring afgelegd. De betrokken franchisenemer heeft verklaard geen herinnering te hebben aan dit specifieke bezwaarschrift, terwijl is gebleken dat door het bedrijf geen registratie wordt bijgehouden van het ophalen en verzenden van individuele poststukken. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat ook op het kantoor van de raadsman geen registratie van verzending van dit stuk heeft plaatsgevonden. Vastgesteld moet dan ook worden dat de onzekerheid over het tijdstip van de ter post bezorging van dit bezwaarschrift niet door enig objectief verifieërbaar gegeven is weggenomen. Nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd, is het hoger beroep in zoverre ongegrond. Aangezien voorts gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding, is het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.5. Het betoog van appellante dat de president heeft miskend dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord, treft wel doel. De Afdeling is van oordeel dat in een situatie als de onderhavige, waarin het bezwaarschrift is gedateerd op de laatste dag van de termijn en uit het poststempel niet aanstonds blijkt dat het bezwaarschrift buiten de termijn ter post is bezorgd, er redelijkerwijs nog twijfel mogelijk was over de niet-ontvankelijkheid. Gelet hierop is ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb. De Afdeling ziet hierin aanleiding om de aangevallen uitspraak en het besluit van 10 augustus 2001 te vernietigen. De Afdeling is evenwel van oordeel dat er, gelet op het in onderdeel 2.4. overwogene, reden is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 augustus 2001 in stand blijven.

2.6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 november 2001, AWB 01/1832 GEMWT H V35 BV en AWB 01/2232 GEMWT H V35 B1;

III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Boekel van 10 augustus 2001;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Boekel in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1456,86, waarvan € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door gemeente Boekel te worden betaald aan appellante;

VI. gelast dat gemeente Boekel aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 510,50) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.A. Terwee-van Hilten, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. Ch.W. Mouton , Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Terwee-van Hilten w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2002

58-369.