Uitspraak 201805833/1/A1


Volledige tekst

201805833/1/A1.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rhenen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 mei 2018 in zaak nr. 17/5037 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rhenen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2017 heeft het college [appellant] en [partner] onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het perceel [locatie 1] te Rhenen (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 1 november 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en K. de Jong hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Booij, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] is eigenaar van het perceel. In de oorspronkelijke woning op het perceel bevond zich op de begane grond onder meer een woonkamer, keuken en een slaapkamer met douche en toilet. [appellant] heeft de woning aan de rechterzijde laten uitbreiden met een aanbouw. Daarbij is de oorspronkelijke slaapkamer op de begane grond vergroot en veranderd in een woon/hobbykamer. Aansluitend aan deze ruimte is onder meer een keuken gebouwd. Tevens is een slaapkamer gerealiseerd, met daarin een douche en toilet. De aanbouw is toegankelijk van buiten en vanuit de oorspronkelijke woning.

Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [persoon], die woont op het naastgelegen perceel [locatie 2], heeft het college bij het besluit van 15 mei 2017 een last onder dwangsom aan [appellant] opgelegd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat met de aanbouw een tweede woning is gerealiseerd. De aanbouw is namelijk voorzien van een woon-, slaap- en badkamer, een keuken, toilet en voordeur. Omdat de aanbouw als woning dient te worden aangemerkt, is voor het bouwen daarvan een omgevingsvergunning vereist, aldus de last. Daarnaast is het realiseren van een tweede woning op het perceel in strijd met het bestemmingsplan. [appellant] kan aan de last voldoen door ten minste de gehele keuken, de gehele badkamer of het gehele toilet blijvend uit de aanbouw te verwijderen, aldus de last.

[appellant] betwist dat de aanbouw een zelfstandige woning is.

2.    [persoon] stelt zich op het standpunt dat [appellant] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door hoger beroep in te stellen tegen de rechtbankuitspraak. Het instellen van hoger beroep kan volgens [persoon] niet als redelijk worden aangemerkt omdat [appellant], door in strijd met het bestemmingsplan te handelen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het college handhavend zou optreden. Het college heeft [appellant] hiervoor ook gewaarschuwd. [persoon] stelt verder dat [appellant] wethouder in de gemeente Aalburg is geweest met als portefeuille ruimtelijke ordening en daarom over specifieke deskundigheid beschikt om de risico’s te kunnen onderkennen en een inschatting te maken van de kans van slagen van deze procedure.

2.1.    [appellant] heeft gebruik gemaakt van de hem toekomende mogelijkheden om rechtsmiddelen in te stellen tegen het besluit om een last onder dwangsom op te leggen, waardoor hij in zijn belangen wordt geschaad. Hetgeen [persoon] aanvoert over het handelen van [appellant] biedt geen grond voor het oordeel dat het instellen van hoger beroep misbruik van procesrecht oplevert.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van een overtreding, zodat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Met de aanbouw is niet beoogd om een tweede woning op het perceel op te richten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan de aanbouw volgens [appellant] ook niet als zodanig worden aangemerkt. Hij voert daartoe aan dat de aanbouw slechts twee woonruimten bevat, namelijk de woon/hobbykamer en de slaapkamer en dat de voorzieningen in de aanbouw onzelfstandig zijn. De douche- en toiletruimte is uitsluitend bedoeld voor het gebruik van de slaapkamer. Daarmee is de aanbouw niet meer dan een slaapkamer met een aantal voorzieningen voor het gebruik daarvan, zoals gebruikelijk is in moderne woningen, aldus [appellant].

3.1.    De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat de aanbouw ten tijde van de het besluit van 15 mei 2017 was voorzien van een slaapkamer, keuken, woonkamer, douche en toilet. Volgens de rechtbank maken deze voorzieningen de aanbouw geschikt voor huisvesting van een huishouden. Dat de douche- en toiletruimte een open verbinding heeft met de slaapkamer en alleen via de slaapkamer toegankelijk is, is wellicht minder ideaal voor gebruik door derden, maar staat niet in de weg aan het gebruik van de aanbouw door een huishouden, aldus de rechtbank.

3.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Achterberg 2012" rust op het perceel, voor zover van belang, de bestemming "Wonen". Tussen partijen is niet in geschil en ook de Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 14.1 van de planregels op het perceel slechts één woning is toegestaan.

Ingevolge artikel 1.52 van de planregels wordt onder "woning" verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Ingevolge artikel 1.37, voor zover thans van belang, wordt onder "huishouden" verstaan: de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, voor zover thans van belang, blijft bij de toepassing van de artikelen 2 en 3 - waarmee onder nader genoemde voorwaarden een uitzondering wordt gemaakt op de omgevingsvergunningplichten voor bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan - het aantal woningen gelijk.

3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3254), dient de vraag of sprake is van een zelfstandige woning beoordeeld te worden aan de hand van de feitelijke situatie. Van een zelfstandige woning is sprake indien de inrichting en de aanwezigheid van (woon)voorzieningen voor dat oordeel aanleiding geven.

3.4.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aanbouw kan worden aangemerkt als een tweede, zelfstandige woning op het perceel. De rechtbank heeft daarbij van belang mogen achten dat de voorzieningen in de aanbouw - de keuken, de douche en het toilet - deze geschikt maken voor huisvesting van een huishouden. Daarnaast is van belang dat de aanbouw is voorzien van een aparte toegangsdeur. Dat er een interne verbinding van de woning naar de aanbouw is die niet kan worden afgesloten, kan niet afdoen aan het geheel aan voorzieningen dat de aanbouw geschikt maakt als zelfstandige woning. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat de voorzieningen in de douche- en toiletruimte onzelfstandig zijn omdat zij uitsluitend zijn aangebracht ten behoeve van het gebruik van de slaapkamer. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, staan de locatie en inrichting van de douche- en toiletruimte niet in de weg aan het gebruik van de aanbouw door een huishouden. Dat [appellant] niet zou hebben beoogd om een tweede woning op te richten is, gelet op de onder 3.3 weergegeven jurisprudentie, niet van belang.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] heeft eerst in hoger beroep betoogd dat handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en onevenredig is. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze gronden niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dienen deze gronden buiten beschouwing te blijven.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

462-912.