Uitspraak 201802593/1/V1


Volledige tekst

201802593/1/V1.
Datum uitspraak: 4 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 28 februari 2018 in zaak nr. 17/10685 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 25 april 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    De vreemdeling is een 29 jaar oude, staatloze Palestijn uit Syrië. De staatssecretaris heeft op 12 januari 2016 de vader van de vreemdeling (hierna: referent) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent heeft vervolgens op 5 februari 2016 een aanvraag ingediend om de vreemdeling een mvv te verlenen in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft aan de weigering de vreemdeling een mvv te verlenen ten grondslag gelegd dat hij feitelijk niet meer behoort tot het gezin van referent.

De rechtbank heeft onbestreden als uitgangspunt genomen dat de aanvraag - gelet op artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit 2000 - moet worden beoordeeld volgens het op dat moment geldende beleid in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (oud) (hierna: Vc 2000 (oud)). Verder heeft de rechtbank onbestreden overwogen dat uitsluitend in geschil is of de gezinsband tussen de vreemdeling en referent ná het vertrek van referent op 1 augustus 2015 feitelijk is verbroken.

3.    De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij zijn standpunt dat de vreemdeling feitelijk niet meer behoort tot het gezin van referent, ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat de in paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 (oud) genoemde contra-indicaties niet limitatief zijn. Voorts behoort de vreemdeling volgens de staatssecretaris feitelijk niet meer tot het gezin van referent. Daarbij heeft hij er onder meer op gewezen dat de vreemdeling in zijn eigen onderhoud voorziet, aangezien hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat referent hem financieel ondersteunt. Verder heeft hij na het vertrek van referent naar werk gezocht en er uit eigen overweging voor gekozen het gevonden werk niet te verrichten, aldus de staatssecretaris.

3.1.    Gelet op de zinsnede 'in ieder geval' in paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 (oud), betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de daar genoemde contra-indicaties niet limitatief zijn. Voorts betoogt de staatssecretaris eveneens terecht dat de vreemdeling feitelijk niet meer tot het gezin van referent behoort, aangezien niet is aangetoond dat de feitelijke gezinsband niet is verbroken, nu de vreemdeling heeft verklaard dat referent na zijn vertrek geen geld naar hem overmaakte. Bovendien is hierbij van belang dat de vreemdeling ten tijde van de besluitvormingsfase al 27 jaar oud was en dat hij de middelbare school heeft afgerond en in staat is om te werken. Daarbij heeft hij, naar verklaard, ervoor gekozen het gevonden werk niet te verrichten, alleen maar omdat hij het niet leuk vond vele uren zwaar werk te moeten verrichten tegen een laag salaris. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat de staatssecretaris zijn standpunt dat de vreemdeling feitelijk niet meer tot het gezin van referent behoort, ondeugdelijk heeft gemotiveerd.

De grief slaagt.

Conclusie hoger beroep

4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 25 april 2017 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 28 februari 2018 in zaak nr. 17/10685;

III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Schuurman
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019

282-861.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 3.103

De aanvraag wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen […].

Vreemdelingencirculaire 2000 (C) (oud)

Paragraaf C2/4.1

[…]

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw als de kinderen […] feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen […] vóór binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. […] Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

[…]

Meerderjarige kinderen

Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin van de referent. In dit geval […] dient de referent aan te tonen dat het meerderjarig kind in het buitenland altijd feitelijk tot zijn gezin heeft behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.

Voor de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin wordt niet alleen betrokken de gezinssituatie ten tijde van de beoordeling van de aanvraag, maar ook de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst […].

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

- het kind woont zelfstandig;

- het kind voorziet in eigen onderhoud;

- het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;

- het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Wanneer sprake is van één of meerdere contra-indicaties zal per individueel geval beoordeeld worden of de feitelijke gezinsband verbroken is.

[…]