Uitspraak 201806379/1/V6


Volledige tekst

201806379/1/V6.
Datum uitspraak: 21 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juli 2018 in zaak nr. 17/2305 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Openbare zitting gehouden op 21 maart 2019 om 12:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. J.J. van Eck    voorzitter

griffier: mr. M.V.T.K. Oei

jurist: mr. G. Kamminga

Verschenen:

[appellant], bijgestaan door mr. U.H. Hansma, advocaat te Groningen;

de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler.

Bij besluit van 30 januari 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 22 mei 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het hoger beroep van [appellant] richt zich tegen deze uitspraak.

De Afdeling:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Daartoe overweegt zij het volgende.

De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), omdat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde. De staatssecretaris geeft daarvoor als reden dat ten tijde van het verzoek om naturalisatie tegen [appellant] een strafzaak wegens een misdrijf openstond.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot het oordeel leiden dat geen ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormt. De omstandigheden die hebben geleid tot de strafbare gedraging, zoals het huurconflict en zijn psychische toestand, zijn omstandigheden die de strafrechter bij de veroordeling heeft betrokken dan wel worden geacht bij de veroordeling te zijn betrokken. Hierdoor kunnen deze omstandigheden in de naturalisatieprocedure niet als bijzonder worden aangemerkt. Dat [appellant] dakloos is geweest en na vele jaren weer een woning heeft gevonden, laat onverlet dat ten tijde van het verzoek en de beslissing daarop ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt als gevolg van het plegen van een misdrijf. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de staatssecretaris in het bestreden besluit afdoende op deze omstandigheden is ingegaan. Hij heeft niet volstaan met enkel een verwijzing naar de beleidsregels.

Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het medisch advies van Argonaut, dat [appellant] heeft overgelegd om zijn beroep op vrijstelling van het inburgeringsvereiste te staven, niet kan afdoen aan de juistheid van de afwijzing van de aanvraag. Gelet op paragraaf 2.3.2. van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, vervat in de Handleiding RWN, had [appellant] dit advies al ten tijde van het verzoek moeten overleggen. [appellant] heeft niet gestaafd waarom hij het medisch advies niet eerder heeft kunnen overleggen.

De staatssecretaris heeft het verzoek om verlening van het Nederlanderschap dus terecht afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

w.g. Van Eck    w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer    griffier   

670-876.