Uitspraak 201901690/2/A1


Volledige tekst

201901690/2/A1.
Datum uitspraak: 28 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 januari 2019 in zaak nr. 18/2041 in het geding tussen:

[wederpartij] gevestigd te Erp,

en

verzoeker.

Openbare zitting gehouden op 28 maart 2019 om 10:45 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter

griffier: mr. G.J. Deen

Verschenen:

Verzoeker, vertegenwoordigd door P. Kuckelkorn en V. Herzberg, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen.

[wederpartij], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 15 januari 2019 van de rechtbank. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter

I.    wijst het verzoek af;

II.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Cranendock vanaf 12 maart 2019 tot en met 4 april 2019 geen dwangsommen verbeurt wegens het niet uitvoeren van de aangevallen uitspraak;

III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Daartoe overweegt hij het volgende.

Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.

In de aangevallen uitspraak is bepaald dat het college een nieuw besluit moet nemen binnen acht weken na verzending van deze uitspraak op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00. Daarbij moet het college de overwegingen van de rechtbank in acht nemen.

Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. Hetgeen het college naar voren heeft gebracht, geeft geen reden om daar in dit geval anders over te oordelen. De voorzieningenrechter ziet in de door het college in hoger beroep aangevoerde gronden met betrekking de door de rechtbank gegeven uitleg van artikel 20.1 van het bestemmingsplan en het oordeel van de rechtbank over de berekening van de door het bouwplan ontstane parkeerbehoefte geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

Verder is niet gebleken dat het nemen van een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar bezwaarlijk is doordat het onevenredige inspanning vergt van de zijde van het college of tot onomkeerbare gevolgen zal leiden.

Nu de door de rechtbank gestelde termijn reeds is verstreken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een maatregel te treffen en te bepalen dat het college tot en met 4 april 2019 geen dwangsommen verbeurt wegens het niet uitvoeren van de aangevallen uitspraak.

w.g. Wortmann    w.g. Deen
voorzieningenrechter    griffier

604.