Uitspraak 201901550/1/A1


Volledige tekst

201901550/1/A1.
Datum uitspraak: 28 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Voerendaal,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal,

verweerder.

Openbare zitting gehouden op 28 maart 2019 om 11:30 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter

griffier: mr. G.J. Deen

Verschenen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], vertegenwoordigd door [gemachtigde];

Het college, vertegenwoordigd door mr. C. Billen en mr. J.L.E. Laudy.

Het bezwaar richt zich tegen het besluit van het college van 18 oktober 2018, waarbij het college [verzoeker A] en [verzoeker B] onder oplegging van een dwangsom heeft gelast om een asbestinventarisatie-onderzoek te laten uitvoeren door een daartoe gecertificeerd bedrijf en indien asbest aanwezig is dit te verwijderen. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben hangende bezwaar de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij besluit van 25 februari 2019 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal van 18 oktober 2018, kenmerk zaaknummer 47311 tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt.

Daartoe overweegt hij het volgende.

Gelet op hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] in bezwaar en in het verzoek om voorlopige voorziening hebben aangevoerd en hetgeen het college daarover ter zitting heeft verklaard, valt niet op voorhand aan te nemen dat de opgelegde last onder dwangsom rechtmatig is en in bezwaar in stand zal blijven.

Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat de last er mede toe strekt om een asbestinventarisatie-onderzoek te laten uitvoeren in de op het perceel aanwezige loods en om het aldaar aanwezige asbest te verwijderen. [verzoeker A] en [verzoeker B] zijn evenwel geen eigenaar van de loods en hebben ook anderszins geen zeggenschap over de loods. Dat betekent dat [verzoeker A] en [verzoeker B] het niet in hun macht hebben aan dit gedeelte van de last te voldoen, zoals het college ter zitting ook heeft erkend.

Voor zover de last ziet op het verrichten van onderzoek en verwijdering van op het terrein van [verzoeker A] en [verzoeker B] het aanwezige asbest, staat voor de voorzieningenrechter niet op voorhand vast dat dit onder de gegeven omstandigheden van [verzoeker A] en [verzoeker B] kan worden gevergd. Geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het op het terrein van [verzoeker A] en [verzoeker B] aanwezige asbest niet afkomstig is van het dak van de loods. Zolang de bron van de asbestvervuiling aanwezig is, acht de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk dat zich na het voldoen aan de last een herhaling van de overtreding zal voordoen, die [verzoeker A] en [verzoeker B] niet zelf kunnen voorkomen.

w.g. Wortmann    w.g. Deen

voorzieningenrechter    griffier

604.