Uitspraak 201800446/1/A3


Volledige tekst

201800446/1/A3.
Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Briltil, gemeente Westerkwartier,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 januari 2018 in zaak nr. 17/3372 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn (thans: Westerkwartier).

Procesverloop

Bij uitspraak van 2 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard, dat met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het door [appellant] bij brief van 3 juni 2017 op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gebaseerde informatieverzoek. Voorts heeft de rechtbank een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 15 januari 2018 heeft het college Wob-verzoeken van [appellant], ingediend bij brieven van 3 juni 2017 onderscheidenlijk 20 december 2017, primair niet-ontvankelijk verklaard en subsidiair afgewezen.

Bij brieven van 19 januari 2018 en 20 april 2018 heeft [appellant] gronden aangevoerd tegen het besluit van 15 januari 2018.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. T.D. Polak, advocaat te Groningen, zijn verschenen.

Overwegingen

Het hoger beroep

1.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen omdat een causaal verband tussen de gestelde schade enerzijds en het niet tijdig nemen van een besluit anderzijds ontbreekt. Met het Wob-verzoek van 3 juni 2017 heeft [appellant] alle informatie opgevraagd die verband houdt met een door hem bij brief van 15 mei 2017 bij het college ingediende schadeclaim naar aanleiding van fouten die de gemeente naar gesteld heeft gemaakt. [appellant] voert aan dat wel sprake is van een causaal verband, omdat hij en het college tot een oplossing hadden kunnen komen, indien het college tijdig op het Wob-verzoek van 3 juni 2017 zou hebben beslist en zou hebben erkend dat [appellant] als gevolg van door de gemeente gemaakte fouten schade heeft geleden.

1.1.    Het betoog faalt, omdat [appellant] uitsluitend stelt schade te hebben geleden als gevolg van door de gemeente gemaakte fouten als beschreven in zijn brief van 15 mei 2017. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht overwogen dat een causaal verband tussen de gestelde schade en het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek van 3 juni 2017 ontbreekt.

Het besluit van 15 januari 2018

2.    Het geding in hoger beroep is beperkt tot de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van [appellant] aan de rechtbank om de gemeente te veroordelen tot schadevergoeding. Gelet daarop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding om het besluit van 15 januari 2018 met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, of artikel 6:20, derde lid, bezien in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij de beoordeling te betrekken. Die aanleiding bestaat te minder, omdat het college bij zijn aan het besluit van 15 januari 2018 ten grondslag gelegde motivering geen onderscheid heeft gemaakt tussen de Wob-verzoeken van 3 juni 2017 en 20 december 2017, terwijl het beroep in eerste aanleg niet was gericht tegen een besluit, dan wel tegen het niet nemen van een besluit, op het laatstvermelde Wob-verzoek.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

4.    De Afdeling zal de brieven van [appellant] van 19 januari 2018 en 20 april 2018 met toepassing van artikel 6:15 van de Awb naar het college doorzenden om, voor zover [appellant] daarin gronden aanvoert tegen het besluit van 15 januari 2018, als bezwaarschrift te worden behandeld.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Robben
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019

610.