Uitspraak 201804246/1/R1


Volledige tekst

201804246/1/R1.
Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellante sub 1], gevestigd te Ermelo (hierna: [appellante sub 1]),

2.    [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Ermelo (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Ermelo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Driehoek 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en [appellante sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2019, waar  [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], bijgestaan door mr. A.C. de Kanter, advocaat te Amersfoort, [appellant sub 3], bijgestaan door [gemachtigde E], en de raad, vertegenwoordigd door ing. S. Slijkhuis en K. Braamskamp, bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Loohof Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door ing. R.A. van Driesten, gehoord.

Overwegingen

Het plan

1.    Het plan heeft betrekking op het gebied "De Driehoek", gelegen ten noorden van de kern van Ermelo, op de overgang van stedelijk naar landelijk gebied. Het plangebied was oorspronkelijk een agrarisch gebied dat in de loop der tijd is veranderd naar een gebied met een diversiteit aan functies, waaronder woningbouw, agrarische functies, bedrijvigheid en recreatie. Volgens de raad is lange tijd niet geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van "De Driehoek", waardoor het gebied een rommelig uiterlijk heeft gekregen. Met dit plan beoogt de raad een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellante sub 1]

Inleiding

3.    [appellante sub 1] exploiteert op het perceel [locatie 1] een eendenslachterij. De percelen [locatie 2]-[locatie 3] en [locatie 4] zijn eveneens onderdeel van het bedrijf. [appellante sub 1] is voornemens het bestaande bedrijfsgebouw op het perceel [locatie 1] uit te breiden met 1.707 m². Ten behoeve van deze uitbreiding was het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak op het perceel in het ontwerpbestemmingsplan vergroot naar 100 procent. Als gevolg van een aangenomen amendement is het maximumbebouwingspercentage binnen het bouwvlak op het perceel [locatie 1], overeenkomstig het voorgaande plan, vastgesteld op 80 procent, waardoor anders dan in het ontwerpplan, niet is voorzien in de door [appellante sub 1] gewenste uitbreiding.

Functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transport en opslag"

4.    [appellante sub 1] betoogt dat artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels behorend bij het ontwerpplan, in het vastgestelde plan ten onrechte is komen te vervallen. [appellante sub 1] merkt op dat op de verbeelding aan zijn bedrijf de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transport en opslag" is toegekend, maar de planregels van het vastgestelde plan geen regeling bevatten waarin wordt verwezen naar deze functieaanduiding.

4.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat sprake is van een omissie. Beoogd was om de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag" te schrappen en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transport en opslag" met bijbehorende planregel te laten bestaan. Per abuis is artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels uit het ontwerpplan geschrapt in het vastgestelde plan.

Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, voor zover niet is voorzien in een planregel die ziet op de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transport en opslag". Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Bebouwingspercentage

5.    [appellante sub 1] voert aan dat het bebouwingspercentage bij de vaststelling van het plan ten onrechte is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, nu deze wijziging niet deugdelijk is gemotiveerd en geen sprake is van een deugdelijke belangenafweging. [appellante sub 1] merkt in dit verband op dat zowel de inspraakfase als de zienswijze fase geen aanleiding gaven tot een wijziging van het bebouwingspercentage en de raad het percentage toch gewijzigd heeft vastgesteld. [appellante sub 1] wijst op de door de raad op 7 november 2013 vastgestelde visie voor "De Driehoek" waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de "Kleine Driehoek", het "Middengebied" en de "Linten". In het zogenoemde Middengebied zijn niet grootschalige ontwikkelingen mogelijk als sprake is van een forse kwaliteitsverbetering en een goede landschappelijke inpassing. Volgens [appellante sub 1] valt niet in te zien waarom de door hem beoogde uitbreiding van 1.707 m² in het Middengebied, gelet op het omvang van het bestaande bedrijf van 7.100 m²,  niet kan worden aangemerkt als kleinschalige ontwikkeling en kwalitatieve verbetering. [appellante sub 1] merkt daarnaast op dat het belang bij het behoud van de openheid van het gebied, waar de raad op wijst, niet volgt uit de visie voor het gebied, en dat de openheid, voor zover er een belang is bij het behoud daarvan, niet wordt aangetast, nu in de huidige situatie op de locatie van de beoogde uitbreiding vrachtwagens met opleggers geparkeerd staan. [appellante sub 1] wijst tot slot op de Structuurvisie Groene Zoom, waar de door de raad vastgestelde visie voor het gebied op is gebaseerd, en waaruit volgt dat bestaande rechten worden gehonoreerd.

5.1.    Op de verbeelding is aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijf" en een bouwvlak toegekend. Aan het bouwvlak is de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - pluimveeslachterij" en de maatvoering "maximum bebouwingspercentage (%) = 80" toegekend.

In de planregels is het volgende bepaald:

"Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

b. een pluimveeslachterij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - pluimveeslachterij;

[…]

4.2 Bouwregels

[…]

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b. het bebouwingspercentage ten opzichte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage (%) is aangegeven.[…]"

5.2.    Uit het amendement waar [appellante sub 1] naar verwijst volgt dat de raad het verhogen van het bebouwingspercentage naar 100 procent - hetgeen feitelijk neerkomt op het bieden van 1.825 m² aan uitbreidingsmogelijkheden - niet in overeenstemming acht met de door de raad voor "De Driehoek" vastgestelde visie. Volgens de raad is sprake van een grootschalige ontwikkeling die niet past in het zogenoemde Middengebied. De raad heeft toegelicht dat hij, nadat was vastgesteld dat de ontwikkeling niet past binnen de visie voor het gebied, heeft beoordeeld of er aanleiding bestaat om van de visie af te wijken. Volgens de raad bestaat geen noodzaak voor de verhoging van het bebouwingspercentage, nu [appellante sub 1] uitbreidingsmogelijkheden heeft op het naastgelegen perceel, en weegt het belang bij het handelen overeenkomstig de visie voor het gebied zwaarder dan het belang van [appellante sub 1] bij de uitbreiding van zijn bedrijf in het "Middengebied".

De Afdeling stelt vast dat uit de visie waar de raad naar verwijst volgt dat ontwikkelingen in het middengebied mogelijk zijn, als sprake is van een forse kwaliteitsverbetering, een goede landschappelijke inpassing en als geen sprake is van een grootschalige ontwikkeling. De raad heeft de door [appellante sub 1] beoogde uitbreiding van de bestaande bebouwing van 7.100 m² met ongeveer 1.707 m² naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen beschouwen als een grootschalige ontwikkeling die reeds hierom volgens de door de raad vastgestelde visie niet past in het gebied. De raad heeft de betrokken belangen afgewogen en heeft het belang bij het handelen overeenkomstig de door hem vastgestelde visie in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellante sub 1] bij de uitbreiding van zijn bedrijf in het Middengebied. Bij deze afweging heeft de raad in redelijkheid ook kunnen betrekken dat er geen noodzaak bestaat tot verhoging van het bebouwingspercentage, nu [appellante sub 1] uitbreidingsmogelijkheden heeft op een ander perceel.

Het betoog van [appellante sub 1] over de Structuurvisie Groene Zoom maakt het voorgaande niet anders, nu uit deze structuurvisie volgt dat bestaande rechten, inclusief uitbreidingsmogelijkheden, van zittende bedrijven worden gehonoreerd. De door [appellante sub 1] beoogde uitbreiding van de bestaande bebouwing betreft echter geen bestaand recht dat volgens de Structuurvisie Groene Zoom moet worden gehonoreerd. De door [appellante sub 1] gewenste uitbreiding was namelijk ook onder het voorheen geldende plan niet toegestaan. Het maximumbebouwingspercentage van 80 procent, zoals toegestaan onder het voorheen geldende plan, was met de bestaande bebouwing bereikt.

Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

6.    [appellante sub 1] betoogt dat de raad het bebouwingspercentage in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. [appellante sub 1] stelt daartoe dat de raad op de hoogte was van het voorontwerpplan en het ontwerpplan waarin een bebouwingspercentage van 100 procent stond opgenomen en tot het moment van vaststelling hierbij geen kanttekeningen heeft geplaatst. Eveneens was de raad op de hoogte van zijn voornemen en de noodzaak tot uitbreiding van het bedrijfsgebouw, aldus [appellante sub 1]. [appellante sub 1] stelt, onder verwijzing naar het voorgaande, dat hij er op mocht vertrouwen dat de raad zou voorzien in een bebouwingspercentage van 100 procent. [appellante sub 1] merkt op dat de ingediende zienswijzen geen aanleiding geven tot een wijziging van het bebouwingspercentage. Daardoor heeft hij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voorbereid.

6.1.    De Afdeling is van oordeel dat [appellante sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een bebouwingspercentage van 100 procent zou voorzien. Aan de omstandigheid dat in het voorontwerp- en het ontwerpplan een bebouwingspercentage van 100 procent stond opgenomen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat de raad in het vastgestelde plan zal voorzien in een verhoogd bebouwingspercentage van 100 procent. De stelling dat de ingediende zienswijzen geen argumenten bevatten tot aanpassing van het bebouwingspercentage uit het ontwerp, wat daar ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. De raad is immers gerechtigd ook los van eventuele zienswijzen een plan anders dan overeenkomstig het ontwerp ervan vast te stellen. De omstandigheid dat [appellante sub 1] voor vaststelling van het plan een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft voorbereid, komt voor zijn rekening en risico.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 2]

Inleiding

7.    Het beroep van [appellant sub 2] ziet op het perceel [locatie 5]-[locatie 6]. [appellant sub 2] is voornemens op deze locatie negen woningen te ontwikkelen. Het ontwerpplan voorzag in de realisatie van deze negen woningen. In het vastgestelde plan is dit aantal teruggebracht naar drie woningen, als gevolg van een aangenomen amendement. De raad acht het voornemen van [appellant sub 2], voor zover dat voornemen betrekking heeft op het toevoegen van woningen achter het lint - in het zogenoemde Middengebied - in strijd met de voor "De Driehoek" vastgestelde visie, nu dit de openheid van het gebied aantast.

[appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het vastgestelde plan, onder meer omdat het plan volgens hem in strijd is met de anterieure overeenkomst die hij met de gemeente heeft gesloten.

Gewijzigde vaststelling

8.    [appellant sub 2] voert aan dat de raad het plan ten onrechte gewijzigd heeft vastgesteld zonder de wettelijke procedure uit afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen, nu het plan door het aangenomen amendement wezenlijk is veranderd ten opzichte van het ontwerp. [appellant sub 2] wijst daarnaast op de andere wijzigingen die zijn doorgevoerd als gevolg van het aangenomen amendement. Meer specifiek wijst [appellant sub 2] op het perceel aan de Fokko Kortlanglaan 132, waar het aantal toegestane woningen van 24 naar 40 is gegaan.

8.1.    De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met onder meer de bestreden wijziging. In het ontwerpbestemmingsplan was aan het perceel van [appellant sub 2] grotendeels de bestemming "Wonen" met acht bouwvlakken toegekend. Bij de vaststelling van het plan is aan het zuidoostelijke deel van het perceel de bestemming "Agrarisch" toegekend in plaats van "Wonen" en is voorzien in twee bouwvlakken in plaats van acht. Gelet op de beperkte omvang van de gronden waarop deze wijziging ziet, ten opzichte van het plan als geheel, is de afwijking van het ontwerpplan naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Ook de andere afwijkingen van het ontwerp zijn, mede gelet op de totale omvang van het plangebied, naar aard en omvang niet zodanig groot dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld. Daarbij is van belang dat de enkelbestemming "Wonen" en de enkelbestemming "Groen" van de gronden op het perceel aan de Fokko Kortlanglaan 132 waar [appellant sub 2] op wijst als zodanig niet zijn gewijzigd. Aan de gronden is de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2" toegevoegd. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de gronden te wijzigen ten einde woningbouw in het segment sociale huur mogelijk te maken. De wettelijke procedure, met inbegrip van de terinzagelegging van het ontwerpplan en de mogelijkheid hierover een zienswijze naar voren te brengen, behoefde niet opnieuw te worden doorlopen.

Het betoog faalt.

Anterieure overeenkomst

9.    [appellant sub 2] betoogt dat hij, gelet op de anterieure overeenkomst die hij na 10 jaar overleg heeft gesloten met de gemeente, erop mocht vertrouwen dat het plan zou voorzien in negen woningen. [appellant sub 2] stelt dat hij een bijdrage heeft betaald ter hoogte van € 24.250,00 voor de negen woningen, dat de gemeente de anterieure overeenkomst dient na te komen en geen reden bestaat om deze overeenkomst niet of niet geheel na te komen. [appellant sub 2] stelt dat de inspanningsverplichting uit artikel 2, lid 2.1 van de anterieure overeenkomst ook ligt bij de raad en uit artikel 2, lid 2.1 volgt dat de raad het ontwerpplan alleen kan wijzigen door een door inspraak noodzakelijk geworden wijziging. [appellant sub 2] betoogt verder dat de raad het belang bij de openheid van het Middengebied ten onrechte zwaarder heeft laten wegen, nu op de plek van de voorziene woningen in de bestaande situatie ook bebouwing aanwezig is.

9.1.    De raad stelt dat de anterieure overeenkomst is gesloten met het college en de overeenkomst enkel een inspanningsverplichting bevat voor het college, die de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de raad onverlet laat. De raad stelt dat hij bevoegd blijft het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. De raad heeft toegelicht dat hij het feit dat de gemeente een overeenkomst met [appellant sub 2] heeft gesloten als één van de af te wegen belangen in de besluitvorming heeft betrokken, maar het belang bij het handelen overeenkomstig de voor het gebied vastgestelde visie zwaarder heeft laten wegen. De raad wijst op de op 7 november 2013 vastgestelde visie voor het gebied "De Driehoek" waaruit volgt dat kleinschalige ontwikkelingen in het lint mogelijk zijn en in het "Middengebied" niet grootschalige ontwikkelingen als sprake is van een forse kwaliteitsverbetering en een goede landschappelijke inpassing. De zes woningen die in het ontwerp zijn voorzien buiten het lint, in het "Middengebied", zijn volgens de raad niet wenselijk en niet passend binnen de visie voor het gebied. De raad heeft ter zitting toegelicht dat op deze locatie nieuwe bebouwing niet wenselijk is. De raad merkt in dit verband op dat voor de door [appellant sub 2] gewenste ontwikkeling een geluidswal noodzakelijk is die de openheid van het gebied nog verder zou aantasten.

9.2.    De Afdeling stelt vast dat de gemeente Ermelo, op basis van een daartoe door het college, en niet de raad, genomen besluit de anterieure overeenkomst met [appellant sub 2] heeft gesloten. Bij de anterieure overeenkomst bevinden zich meerdere bijlagen, waaronder een bouwplan, een verbeelding en een brief principemedewerking. Ter zitting is gebleken dat deze bijlagen met het college, en niet tevens met de raad, zijn besproken. De Afdeling stelt verder vast dat in artikel 2, lid 2.1, een inspanningsverplichting staat opgenomen voor de gemeente Ermelo, vertegenwoordigd door het college, om het bestemmingsplan in procedure te brengen en de procedure spoedig te laten verlopen, en dat in artikel 2, lid 2.2, staat opgenomen dat de inspanningsverplichting de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de gemeente Ermelo en haar organen onverlet laat.

9.3.    De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1052, dat, nog daargelaten dat de overeenkomst blijkens de bewoordingen daarvan voor zover het betreft het verlenen van planologische medewerking slechts een inspanningsverplichting inhoudt, een overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. De beslissing van de raad terzake kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen - ook de mogelijke belangen van derden - anders uitvallen dan in de overeenkomst is voorzien. Dat tussen [appellant sub 2] en de gemeente Ermelo een overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de raad bij de vaststelling van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken. In de plantoelichting bij het ontwerpplan, waarin nog werd voorzien in negen woningen, wordt verwezen naar de in het plan begrepen bouwinitiatieven - waaronder het initiatief van [appellant sub 2] - en anterieure overeenkomsten die in dit verband zijn gesloten. De raad was op de hoogte van de met [appellant sub 2] gesloten anterieure overeenkomst en heeft de anterieure overeenkomst, gelet ook op de toelichting door de raad, betrokken in zijn overwegingen. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet worden gezegd dat de raad in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen aan de tussen de gemeente en [appellant sub 2] gesloten anterieure overeenkomst. De omstandigheid dat op de in het Middengebied gesitueerde gronden oude bebouwing staat van een beëindigd agrarisch bedrijf maakt het voorgaande niet anders, nu deze omstandigheid niet maakt dat de raad nieuwe en qua maatvoering afwijkende bebouwing op deze locatie moet toestaan.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 3]

Inleiding

10.    [appellant sub 3] is de eigenaar van een bungalow gelegen op nummer [locatie 7] van het recreatiepark De Loohof, aan de Fokko Kortlanglaan 132. In het register van de gemeente is het adres van de bungalow Fokko Kortlanglaan 132-[locatie 8]. De Loohof bestaat uit 52 recreatiewoningen, waarvan er 20 permanent mogen worden bewoond, één bedrijfswoning en bijgebouwen. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het recreatieterrein. De initiatiefnemer wil de bestaande recreatiewoningen, met uitzondering van de bungalow van [appellant sub 3], slopen en daarvoor in de plaats reguliere woningen ontwikkelen.

[appellant sub 3] kan zich niet met het plan verenigen, onder meer omdat zijn bungalow niet als zodanig is bestemd.

Bestemming bungalow

11.    [appellant sub 3] voert aan dat de bestemming van zijn bungalow ten onrechte is gewijzigd van "recreatie - verblijfsrecreatie 1" naar de bestemming "Bos". [appellant sub 3] stelt dat zijn bungalow in dit plan door de bestemming "Bos" niet als zodanig is bestemd, maar wordt gedoogd en straks moet verdwijnen. [appellant sub 3] wijst op de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3708, waarin volgens hem is bekrachtigd dat hij zijn bungalow, die mag worden uitbreid tot 75 m², permanent mag bewonen.

11.1.    Op de verbeelding is aan de gronden waarop de bungalow staat de bestemming "Bos" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bos - verblijfsrecreatie" toegekend.

In de planregels is het volgende bepaald:

"Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - verblijfsrecreatie" recreatief verblijf;

met daaraan ondergeschikt:

[…]

5.2 Bouwregels

Artikel 5.2.1 Algemeen

Op of in de voor ‘Bos’ aangewezen gronden mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "Specifieke vorm van bos - verblijfsrecreatie" bouwwerken ten dienste van verblijfsrecreatie worden gebouwd.

Artikel 5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie gelden de volgende bepalingen:

a. Uitsluitend binnen het aanduidingsvlak "specifieke vorm van bos - verblijfsrecreatie" mag 1 recreatiewoning worden gebouwd;

b. de oppervlakte en de inhoud van een recreatiewoning inclusief 1 vrijstaande berging mag met niet meer bedragen dan respectievelijk 75m² en 300m³;

[…]

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5.3.1 Permanente bewoning

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - verblijfsrecreatie" is 1 recreatiewoning met permanente bewoning toegestaan."

11.2.    De Afdeling overweegt dat de bungalow van [appellant sub 3] en het gebruik ervan, gelet op artikel 5, lid 5.1, onder c, lid 5.2.1, lid 5.2.2 en lid 5.3.1, van de planregels, anders dan [appellant sub 3] stelt, als zodanig zijn bestemd. Uit artikel 5, lid 5.1, onder c, van de planregels volgt dat de gronden zijn bestemd voor recreatief verblijf. Uit artikel 5, lid 5.2.1, en lid 5.2.2, van de planregels volgt dat op het perceel één recreatiewoning mag worden gebouwd, die mag worden uitgebreid tot 75 m² en uit artikel 5, lid 5.3.1, van de planregels volgt dat de recreatiewoning permanent mag worden bewoond. Onder het voorheen geldende plan waren aan de bungalow van [appellant sub 3] de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" en de aanduiding "overige zone - permanente bewoning" toegekend. Het perceel was in het voorheen geldende plan bestemd voor recreatieve doeleinden, met dien verstande dat permanente bewoning expliciet was toegestaan. Op het perceel was onder het voorheen geldende plan een recreatiewoning (inclusief één vrijstaande berging) met een oppervlakte van maximaal 75 m² toegestaan. Materieel is in het onderhavige plan ten aanzien van de bungalow van [appellant sub 3] een vergelijkbare regeling opgenomen als de regeling als opgenomen in het voorheen geldende plan. Alleen de bestemming van de gronden is gewijzigd in "Bos".

Gelet op het voorgaande biedt het betoog van [appellant sub 3] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Bos" heeft kunnen toekennen aan de bungalow van [appellant sub 3].

Het betoog faalt.

Ontsluiting en nutsvoorzieningen

12.    [appellant sub 3] voert aan dat niet duidelijk is hoe zijn bungalow zal worden ontsloten naar de openbare weg. Daarnaast is het volgens [appellant sub 3] niet duidelijk of hij gebruik kan blijven maken van nutsvoorzieningen, zoals gas, water, elektra, telefoon, internet en riool.

12.1.    In de planregels is het volgende bepaald:

"Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

b. paden;

c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - verblijfsrecreatie" recreatief verblijf;

met daaraan ondergeschikt:

d. nutsvoorzieningen;

[…]

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

e. ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad": voor een fietspad met een maximale breedte van 8 meter inclusief berm, die uitsluitend voor fietsers de Oude Nijkerkweg met de Fokko Kortlanglaan verbindt."

12.2.    De raad heeft toegelicht dat de bungalow van [appellant sub 3] zal worden ontsloten via het bestaande pad binnen de bestemming "Bos" dat uitkomt op het fietspad met de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" binnen de bestemming "Groen". Het fietspad verbindt de Fokko Kortlanglaan met de Oude Nijkerkweg. Ten aanzien van het fietspad binnen de bestemming "Groen" heeft de raad toegelicht dat sprake is van een omissie. Artikel 7, lid 7.1, onder e, had volgens de raad ook gemotoriseerd bestemmingsverkeer moeten toelaten op het fietspad. Dit is per abuis niet in de planregel opgenomen, aldus de raad.

Voor zover niet in artikel 7, lid 7.1, onder e, van de planregels is vastgelegd dat het fietspad ook is bedoeld voor gemotoriseerd bestemmingsverkeer moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld.

Het betoog slaagt in zoverre.

12.3.    De Afdeling stelt vast dat het plan zoals de raad stelt, gelet op artikel 5, lid 5.1, onder b, van de planregels, het bestaande pad binnen de bestemming "Bos" toelaat. Het plan staat er niet aan in de weg dat [appellant sub 3] voor de ontsluiting naar het in artikel 7, lid 7.1, onder e, van de planregels bedoelde fietspad dat is gelegen binnen de bestemming "Groen" gebruik kan blijven maken van dit pad.

Het betoog faalt in zoverre.

12.4.    Ten aanzien van de nutsvoorzieningen overweegt de Afdeling dat de bestemming "Bos", gelet op artikel 5, lid 5.1, onder d, van de planregels, voorziet in nutsvoorzieningen. Het plan staat er niet aan in de weg dat [appellant sub 3] gebruik kan blijven maken van nutsvoorzieningen.

Het betoog faalt in zoverre.

Conclusie

13.    Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

13.1.    De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb gedeeltelijk te worden vernietigd.

13.2.    De raad heeft ter zitting verzocht om zelf in de zaak te voorzien door de tekst van artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels uit het ontwerpplan toe te voegen aan artikel 4, lid 4.1, van de planregels en door "en gemotoriseerd bestemmingsverkeer" toe te voegen aan artikel 7, lid 7.1, onder e, van de planregels.

13.3.    Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door aan artikel 4, lid 4.1, van de planregels, onder f een bepaling toe te voegen waaruit volgt dat voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor transport en opslag ten dienste van een pluimveeslachterij, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transport en opslag", en door aan artikel 7, lid 7.1, onder e, van de planregels toe te voegen dat het fietspad ook is bedoeld voor gemotoriseerd bestemmingsverkeer. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellante sub 1] en [appellant sub 3], noch anderen partijen, daar bezwaren tegen hebben geuit.

13.4.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

14.    Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

15.    De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ermelo, voor zover in de planregels niet is voorzien in een planregel die ziet op de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transport en opslag" en voor zover het artikel 7, lid 7.1, onder e, van de planregels betreft;

III.    bepaalt dat aan artikel 4, lid 4.1, van de planregels, wordt toegevoegd: "f. transport en opslag ten dienste van een pluimveeslachterij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - transport en opslag"."

IV.    bepaalt dat artikel 7, lid 7.1, onder e, van de planregels als volgt komt te luiden: "ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad": voor een fietspad met een maximale breedte van 8 meter inclusief berm, dat uitsluitend voor fietsers en gemotoriseerd bestemmingsverkeer de Oude Nijkerkerweg met de Fokko Kortlanglaan verbindt."

V.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI.    draagt de raad van de gemeente Ermelo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel II., III., IV. en V. van deze beslissing worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] Onroerend Goed B.V. en [appellant sub 2B] ongegrond;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Ermelo tot vergoeding van bij [appellante sub 1]. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.    veroordeelt de raad van de gemeente Ermelo tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X.    gelast dat de raad van de gemeente Ermelo aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) voor [appellante sub 1]. en € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Bouman, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Bouman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019

191-849.