Uitspraak 201706682/1/R2


Volledige tekst

201706682/1/R2.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1];

2.    [appellant sub 2] en anderen;

3.    [appellant sub 3];

4.    [appellant sub 4];

allen wonend te Yerseke, gemeente Reimerswaal,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Reimerswaal,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad, [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 29 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke" gewijzigd vastgesteld (hierna: herstelbesluit).

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben hun zienswijzen over het herstelbesluit naar voren gebracht.

Desgevraagd heeft de Gereformeerde Gemeente Yerseke (hierna: Gereformeerde Gemeente) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2018, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.I.J. Langenberg, rechtsbijstandverlener te Tilburg, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M.J.J. de Winter, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door P.G. Driesprong en J. de Kraker, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting de Gereformeerde Gemeente, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Rotterdam, gehoord.

Overwegingen

Inhoudsopgave

Inleiding en samenvatting (1-3)

Toetsingskader (4)

Herstelbesluit (5-29)

- Intrekking (6)

- Procedurele aspecten (7-8.2)

- Toegangspad (9-9.6)

- Conclusie beroep [appellant sub 1] tegen het herstelbesluit (10)

- Ladder voor duurzame verstedelijking (11-11.7)

- Alternatieven buiten bestaand stedelijk gebied (12-12.1)

- Parkeren (13-14.1)

- Verkeer en ontsluiting (15-16)

- Woon- en leefklimaat (17-21.2)

Hoogte (17-17.1)

Landschappelijke inpassing (18-18.2)

Windhinder (19-19.1)

Lichthinder (20-20.1)

Spuitzone (21-21.2)

- Luchtkwaliteit (stikstofdioxide (hierna: NO2) en fijn stof (hierna: PM10)) (22-22.2)

- Gemeentelijk beleid (23-23.1)

- Milieu en natuur (24-27.1)

Soortenbescherming (24-24.1)

Natuurnetwerk Zeeland (25-25.1)

Natura 2000 (26-26.3)

M.e.r.-beoordeling (27-27.1)

- Conclusie beroepen [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het herstelbesluit (28)

- Zelf voorzien (29)

Besluit van 11 juli 2017 (30)

Opdracht (31)

Proceskosten (32)

Inleiding en samenvatting

1.    Het plan maakt de bouw van een nieuw kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente aan de rand van Yerseke mogelijk. Het huidige kerkgebouw aan de Oude Boogaert 2 in Yerseke is volgens de Gereformeerde Gemeente te klein. Naast het kerkgebouw voorziet het plan in een kosterswoning, een pastorie en een parkeerterrein op dit perceel. Op het naastgelegen perceel wordt met het plan het agrarisch bouwvlak van vorm veranderd. Daarnaast voorziet het plan in een specifieke bestemming van het toegangspad vanaf de Steeweg naar de begraafplaats aan de Nicolaes Maeslaan.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] wonen in nabijheid van het plangebied. Zij zijn het niet eens met de omvang en de locatie van het in het plan toegelaten kerkgebouw. Volgens hen leidt het plan tot aantasting van hun woon- en leefklimaat.

2.    De beroepen zijn gericht tegen twee besluiten. Oorspronkelijk is het plan vastgesteld bij het besluit van 11 juli 2017. Het plan is daarna opnieuw, gewijzigd vastgesteld bij besluit van 29 mei 2018: het herstelbesluit. De Afdeling behandelt in deze uitspraak eerst de beroepen voor zover gericht tegen het besluit van 29 mei 2018. De Afdeling concludeert dat dit besluit gebreken bevat, vanwege de gewijzigde opstelling van de raad over de in de planregels opgenomen afwijkingsmogelijkheid voor een lagere parkeernorm, het aantal toegestane kerktorens en de toegestane maximale bouwhoogte voor de kerktoren en het kerkgebouw. De Afdeling vernietigt de gebrekkige plandelen en past zelf voorziend het plan aan waar het gaat om het aantal kerktorens en de maximale bouwhoogte voor de kerktoren en het kerkgebouw. Met deze aanpassingen wordt het herstelbesluit onherroepelijk. Om die reden komt geen betekenis meer toe aan het eerdere besluit van 11 juli 2017. De Afdeling concludeert daarom dat de beroepen tegen dat besluit niet-ontvankelijk zijn.

Deze uitspraak betekent dat de kerk in enigszins aangepaste vorm kan worden gerealiseerd.

3.    De voor de zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Herstelbesluit

5.    De raad heeft met het herstelbesluit beoogd een aantal door hem geconstateerde gebreken in het besluit van 11 juli 2017 te herstellen.

5.1.    Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dienen de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] te worden geacht mede te zijn gericht tegen het herstelbesluit.

De Afdeling zal eerst de beroepen voor zover die zijn gericht tegen het herstelbesluit beoordelen.

Intrekking

6.    Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] de beroepsgronden over schaduwhinder, economische uitvoerbaarheid en artikel 2.1 van de Verordening ruimte provincie Zeeland (hierna: de Verordening) ingetrokken.

Procedurele aspecten

7.    [appellant sub 1] betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb, omdat de beantwoording van zijn zienswijze door de raad zeer kort is en de raad niet alles inhoudelijk heeft besproken.

7.1.    Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

8.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de wijzigingen die in het herstelbesluit hebben plaatsgevonden zodanig zijn, dat de raad niet had kunnen volstaan met een herstelbesluit. De wijzigingen rechtvaardigen volgens hen dat de bestemmingsplanprocedure opnieuw had moeten worden doorlopen.

8.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] aldus, dat volgens hen afdeling 3.4 van de Awb opnieuw had moeten worden toegepast.

Een bestuursorgaan dient in beginsel een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb dat strekt tot wijziging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb indien het oorspronkelijke besluit met toepassing van die afdeling is voorbereid. Hierop zijn naar het oordeel van de Afdeling uitzonderingen mogelijk. De raad kan na de vaststelling van het bestemmingsplan alsnog besluiten tot een aanpassing van het plan zonder dat afdeling 3.4 opnieuw behoeft te worden toegepast, mits deze aanpassing naar aard en omvang niet zodanig groot is dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld. (vergelijk onder meer de uitspraak van 22 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV6546).

8.2.    De Afdeling stelt vast dat het herstelbesluit ziet op hetzelfde plangebied en dat daarin dezelfde ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Het herstelbesluit ziet op de aanpassing van het identificatienummer van het plan in de planregels en de toevoeging van artikel 3, lid 3.5.2, van de planregels, waarin de stikstofdepositie van het agrarisch bedrijf beperkt is tot de vergunde depositie. Deze aanpassingen zijn naar oordeel van de Afdeling naar aard en omvang niet zodanig groot dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat afdeling 3.4 van de Awb opnieuw had moeten worden toegepast.

Het betoog faalt.

Toegangspad

9.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een toegangspad naar de begraafplaats.

Volgens [appellant sub 1] is het toegangspad ten onrechte niet in de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. Andere belanghebbenden waren daarom mogelijk niet van de wijziging op de hoogte, waardoor zij niet hebben kunnen reageren.

Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bestaat er geen noodzaak voor een tweede toegang naar de begraafplaats. Volgens [appellant sub 1] is niet gemotiveerd dat een rouwstoet van de kerk naar de bestaande hoofdingang van de begraafplaats tot verkeersonveilige situaties kan leiden. Ook betwijfelen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] de stelling van de raad dat ongeveer 20 begrafenissen per jaar zullen plaatsvinden. De raad heeft dit aantal volgens hen ten onrechte niet onderbouwd en geen rekening gehouden met het gebruik van de kerk voor begrafenissen door derden.

Verder vrezen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] voor aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van het toegangspad. Volgens [appellant sub 1] gaat het, anders dan de raad stelt, om een totaal ander gebruik van de bestaande groenbestemming. Het gebruik van het toegangspad zal volgens hem leiden tot aantasting van zijn privacy en zijn uitzicht. Ook resulteert het toegangspad in geluidhinder en zal [appellant sub 1] herhaaldelijk geconfronteerd worden met rouwende mensen.

[appellant sub 1] stelt dat het toegangspad leidt tot het doorbreken van de aarden wal met beplanting die zijn perceel scheidt van de westkant van de begraafplaats. Daardoor wordt de fysieke scheiding tussen zijn perceel en de begraafplaats teniet gedaan. Dat is in strijd met afspraken die tussen het gemeentebestuur en omwonenden zijn gemaakt. De raad heeft volgens hem onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de omwonenden. Subsidiair betoogt [appellant sub 1] dat, als de aarden wal al doorbroken moet worden, in de planregels had moeten worden verzekerd dat de aarden wal wordt verlengd tot op het toegangspad en tot aan de Steeweg en dat de wal hoger en breder wordt dan nu het geval is.

Volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] staat artikel 2.12 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Reimerswaal (hierna: Apv) aan de uitvoerbaarheid van het plandeel voor het toegangspad in de weg. Uit de beleidsregels bij artikel 2.12 van de Apv volgt volgens hen dat geen uitweg mag worden gerealiseerd als het perceel al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van openbaar groen. Omdat de begraafplaats al een uitweg heeft en het toegangspad, de tweede uitweg, is voorzien op openbaar groen, kan volgens hen geen omgevingsvergunning voor het aanleggen van deze uitweg worden verleend.

9.1.    Over het betoog van [appellant sub 1] dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan onvolledig is omdat het toegangspad daarin niet is genoemd, overweegt de Afdeling als volgt.

In de kennisgeving van het ontwerpplan is het volgende vermeld over de inhoud van het ontwerpplan: "De Gereformeerde Gemeente Yerseke is voornemens een nieuw kerkcomplex te realiseren aan de Steeweg in Yerseke. Het huidige kerkgebouw aan de Oude Boogaert 2 in Yerseke voldoet niet meer aan de eisen die de kerkgemeenschap eraan stelt. Het huidige kerkgebouw biedt onvoldoende zitplaatsen tijdens de kerkdiensten. Het initiatief omvat het bouwen van een kerkgebouw aan de Steeweg 37 in Yerseke met een voldoende groot parkeerterrein, in combinatie met een kosterswoning (Steeweg 39) en een pastorie (Steeweg 41). Daarbij zal het agrarisch bouwvlak op het naastgelegen perceel aan de Steeweg 43 van vorm veranderen."

De raad heeft toegelicht dat naar aanleiding van inspraakreacties over het voorontwerp ter verduidelijking ervoor is gekozen om een specifieke bestemming voor het toegangspad in het plan op te nemen. Volgens de raad was op grond van de groenbestemming in het voorgaande bestemmingsplan "Yerseke" een toegangspad al mogelijk en is het toegangspad specifiek bestemd om duidelijkheid te bieden. Volgens de raad hoefde het toegangspad daarom niet apart in de kennisgeving van het ontwerpplan te worden opgenomen.

Op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Yerseke" was aan de gronden waarop het toegangspad is voorzien de bestemming "Groen" toegekend. Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder g, van de planregels van het bestemmingsplan "Yerseke" zijn de gronden ter plaatse van de bestemming "Groen" onder andere bestemd voor een voetpad, toegangspad en fietspad. Gelet hierop was een toegangspad naar de begraafplaats ook al op grond van het voorgaande bestemmingsplan mogelijk. Het voorliggende plan voorziet eveneens in een toegangspad naar de begraafplaats met dien verstande dat het gebruik daarvan ingevolge de planregels beperkt is tot gebruik als ontsluiting voor rouwstoeten. Het plan voorziet daarom niet in een essentiële wijziging van de planologische mogelijkheden voor dit plandeel voor een toegangspad. Verder ligt het toegangspad op korte afstand tot het voorziene kerkgebouw. Gelet op het voorgaande hoefde het toegangspad niet apart in de kennisgeving van het ontwerpplan te worden opgenomen. De raad heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat in de kennisgeving overeenkomstig artikel 3:12, eerste lid, van de Awb de zakelijke inhoud van het ontwerp is vermeld.

Het betoog faalt.

9.2.    Over de noodzaak voor het toegangspad overweegt de Afdeling als volgt.

De raad heeft toegelicht dat het toegangspad een korte route vanaf de kerk naar de begraafplaats mogelijk maakt. Zonder de aanleg van het toegangspad moeten rouwstoeten van de kerk naar de begraafplaats een aanzienlijk langere route over de openbare weg afleggen. Het toegangspad leidt ertoe dat tijdens uitvaarten het merendeel van de aanwezigen te voet naar de begraafplaats komt en bestaande parkeerproblemen bij de hoofdingang worden beëindigd. De hoofdingang van de begraafplaats blijft gesitueerd aan de zuidkant van de begraafplaats. In de planregels is verzekerd dat het toegangspad alleen wordt gebruikt als ontsluitingsroute voor rouwstoeten, aldus de raad.

Zoals hiervoor is overwogen, was op grond van het voorgaande plan op deze plek al een toegangspad mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de keuze voor een specifieke regeling voor een ontsluiting van de begraafplaats naast de bestaande hoofdingang met de door de raad genoemde verkeers- en parkeervoordelen voldoende onderbouwd.

Het betoog faalt.

9.3.    Ten aanzien van het betoog dat het aantal van 20 rouwstoeten per jaar niet is onderbouwd, overweegt de Afdeling als volgt. Het aantal rouwstoeten is gebaseerd op ervaringscijfers van de Gereformeerde Gemeente. Ter zitting heeft de Gereformeerde Gemeente toegelicht dat het aantal van 20 rouwstoeten per jaar is gebaseerd op de gemiddelde aantallen van de afgelopen 4 jaar, inclusief de begrafenissen door niet-leden die van de kerk gebruik maken. De raad heeft verder verklaard dat niet de verwachting is dat dit aantal in de toekomst wezenlijk anders zal worden. Hierbij heeft hij betrokken dat gezien de relatief lage gemiddelde leeftijd van de kerkleden demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing naar verwachting niet zullen leiden tot wezenlijk andere aantallen.

Gelet op de op ervaringscijfers gebaseerde onderbouwing heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid van gemiddeld 20 rouwstoeten per jaar kunnen uitgaan. De enkele afwijkende algemene demografische inschatting van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] leidt niet tot een ander oordeel.

Het betoog faalt.

9.4.    Wat betreft het betoog dat het voorziene toegangspad leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 4] en het betoog dat het voorziene toegangspad voor [appellant sub 1] leidt tot geluidhinder, confrontatie met rouwende mensen en aantasting van privacy en uitzicht, overweegt de Afdeling als volgt.

De Afdeling heeft hiervoor overwogen dat de raad heeft mogen uitgaan van gemiddeld 20 rouwstoeten per jaar. Een intensief gebruik van dit pad ligt dan ook niet in de lijn der verwachting. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toegangspad niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 1], waarbij het voor [appellant sub 1] ook gaat om door hem gestelde specifieke gevolgen wat betreft privacy, uitzicht en geluid. Daarbij is in aanmerking genomen dat het toegangspad gelet op de grens van deze bestemming uitkomt op de noordwestelijke hoek van de begraafplaats, zodat rouwstoeten niet langs het verderop gelegen perceel van [appellant sub 1] zullen komen. Ook heeft de raad toegelicht dat het toegangspad wordt afgesloten met een hek.

Het betoog faalt.

9.5.    Over het betoog van [appellant sub 1] dat het toegangspad, in strijd met gemaakte afspraken, leidt tot het doorbreken van een aarden wal rondom de begraafplaats, overweegt de Afdeling als volgt.

De Afdeling heeft hiervoor overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toegangspad niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Verder heeft de raad toegelicht dat de aarden wal, gezien de grens van de bestemming van dit pad, alleen doorbroken zal worden op de noordwestelijke hoek van de begraafplaats, op ongeveer 20 meter van het perceel van [appellant sub 1].

Omdat de aarden wal in overeenstemming met de afspraken is aangelegd en het toegangspad en het doorbreken van de aarden wal niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], heeft de raad in redelijkheid een minder zwaar gewicht kunnen toekennen aan het behoud van een ononderbroken aarden wal.

Het betoog faalt.

9.6.    Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat artikel 2.12 van de Apv aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, overweegt de Afdeling als volgt.

De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitweg op grond van artikel 2.12 van de Apv is vereist en zo ja, of die kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure over die omgevingsvergunning. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat artikel 2.12 van de Apv aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Op grond van artikel 2.12, tweede lid, aanhef en onder f, van de Apv moet het college het maken of veranderen van een uitweg verbieden indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbaar groen. Niet in geschil is dat het voorziene toegangspad de tweede uitweg is van de begraafplaats. Ter uitvoering van artikel 2.12, van de Apv zijn beleidsregels opgesteld, namelijk de "Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal inzake het maken of veranderen van een uitweg (inrit), artikel 2:12, tweede lid, APV", gepubliceerd op 28 februari 2017 (hierna: Beleidsregels artikel 2.12 APV). In ad f. hiervan staat dat een tweede inrit van het perceel wordt verboden als, voor zover hier relevant, de aanleg ten koste gaat van openbaar groen. Voor de uitleg daarvan wordt verwezen naar ad. e van de Beleidsregels artikel 2.12 APV, waarin een aantal situaties staat waarin een inrit wordt verboden.

Anders dan [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen, geldt geen algeheel verbod op een tweede inrit als sprake is van openbaar groen. De raad heeft onweersproken gesteld dat geen van de in de Beleidsregels artikel 2.12 APV genoemde situaties waarin een tweede uitweg wordt verboden aan de orde is. Ter plaatse van het voorziene toegangspad ligt nu een onderhoudsstrook met daarlangs een bomenrij. Op de locatie van de bestaande onderhoudsstrook is het toegangspad voorzien. De bestaande bomenrij wordt niet onderbroken.

Gelet op de toelichting van de raad dat weliswaar sprake is van openbaar groen maar dat niet een van de in de Beleidsregels artikel 2.12 APV genoemde situaties voor weigering aan de orde is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat artikel 2.12 van de Apv niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Conclusie beroep [appellant sub 1] tegen het herstelbesluit

10.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] tegen het herstelbesluit ongegrond.

Ladder voor duurzame verstedelijking

11.    Volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] is de aan het plan ten grondslag gelegde laddertoets over de behoefte aan een nieuw kerkgebouw en de motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied niet in die behoefte kan worden voorzien ondeugdelijk. Het plan is daarom in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Ter onderbouwing hebben zij het rapport "Beroep bestemmingsplan Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke" van 9 november 2018 van bureau AnteaGroup overgelegd (hierna: tegenrapport laddertoets).

In het tegenrapport staat dat de behoefte aan het kerkgebouw niet op objectieve wijze, met actuele concrete en cijfermatige gegevens is onderbouwd. De gegevens zijn aangeleverd door de Gereformeerde Gemeente zelf en niet door de raad beoordeeld. Volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gaat het in het plan geschetste beeld van een stijgend ledenaantal over de periode tot 2027 in tegen de landelijke trend van de afname van kerkbezoek en het aantal gelovigen, de gemeentelijke trend van bevolkingskrimp zoals die blijkt uit de "Structuurvisie buitengebied Reimerswaal", vastgesteld op 25 september 2012 (hierna: structuurvisie) en de afname van het eigen ledenaantal binnen de Gereformeerde Gemeente in de periode 2015-2017. Ook wordt voor het aandeel potentiële kerkgangers ten opzichte van het ledenaantal uitgegaan van 75% van het ledenaantal. Dit percentage is volgens hen te hoog en niet gemotiveerd.

Verder betogen zij dat is gerekend met een te groot ruimtebeslag. Ook kan volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op de huidige locatie dan wel elders binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan een kerk worden voorzien. Volgens hen leidt het plan tot onnodig groot ruimtebeslag en is de behoefte aan nevenruimten voor verenigingsactiviteiten, de pastorie en de kosterswoning niet gemotiveerd. De in dit verband uitgevoerde locatiescan "Kerkgebouw Gereformeerde Gemeente Yerseke" door bureau KuiperCompagnons van 11 november 2016 (hierna: locatiescan) is volgens hen onvoldoende, omdat te strenge eisen zijn gesteld aan alternatieven en alternatieven te gemakkelijk zijn afgewezen.

Ook leidt het plan volgens hen tot onaanvaardbare structurele leegstand, omdat het kerkgebouw op de huidige locatie, binnen bestaand stedelijk gebied, leeg zal komen te staan.

11.1.    Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

11.2.    De raad heeft aan de behoeftetoets een door bureau Stec groep uitgevoerde "Laddertoets kerk Steeweg Gereformeerde Gemeente Yereske" van 20 juli 2016 (hierna: laddertoets) ten grondslag gelegd. In de laddertoets is de behoefte aan de kerk bepaald. Daarbij is de ontwikkeling van het ledenaantal van de Gereformeerde Gemeente in de afgelopen tien jaar afgezet tegen de ontwikkeling van het aantal inwoners in Yerseke in diezelfde periode. In de laddertoets staat dat het aandeel van de bevolking van Yerseke dat lid is van de Gereformeerde Gemeente in 2015 35,4% bedroeg. Dit aandeel is vervolgens geëxtrapoleerd naar de bevolkingsprognose van de provincie Zeeland voor de kern Yerseke tot 2027. Op basis hiervan groeit het aantal leden en meelevenden, dat geen lid is maar wel de kerk bezoekt, tot 2027 naar 2.675 tot 2.932 personen. Bij een gelijkblijvend aandeel potentiële kerkgangers, zijnde 75% van de leden die volgens ervaringscijfers daadwerkelijk de kerk bezoeken, resulteert dit in circa 2.000 tot 2.200 potentiële kerkgangers in 2027. Het huidige aantal zitplaatsen van 1.560 is daarvoor te klein en ook nu al overstijgt het aantal leden en meelevenden het aantal zitplaatsen. De beoogde kerk biedt 2.000 zitplaatsen. Het aanbod van 2.000 zitplaatsen sluit in de toekomstige situatie aan op de behoefte om (vrijwel) alle potentiële kerkgangers gelijktijdig te kunnen huisvesten, zo staat in de laddertoets.

11.3.    Over het betoog dat de behoefte niet op objectieve wijze is beschreven, overweegt de Afdeling als volgt.

De cijfers met betrekking tot het aantal leden in de jaren 2006 tot 2015 en het aandeel potentiële kerkgangers ten opzichte van het ledenaantal zijn door de scriba van de Gereformeerde Gemeente verstrekt. Dat is uitgegaan van cijfers die door de Gereformeerde Gemeente zelf zijn verstrekt, betekent niet dat de cijfers reeds om die reden onjuist zouden zijn of niet te objectiveren zijn. De cijfers over het ledenaantal zijn controleerbare cijfers. De raad heeft toegelicht dat hij de cijfers heeft beoordeeld en een deskundige, namelijk Stec groep, heeft ingeschakeld om de behoefte te onderzoeken. Over het aandeel potentiële kerkgangers staat in de laddertoets dat 25% van het totaal aantal leden en meelevenden niet behoort tot de groep potentiële kerkgangers, namelijk vrijwel uitsluitend jonge kinderen, zieken, ouderen, mensen met beperkingen en ouders die thuiswacht hebben vanwege jonge kinderen. Deze percentages komen volgens de Gereformeerde Gemeente overeen met gegevens van Gereformeerde Gemeenten elders in Nederland. Gelet op het voorgaande zijn de cijfers over het ledenaantal en het aandeel potentiële kerkgangers reële cijfers waarvan de raad heeft mogen uitgaan.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] verwijzen naar landelijke trends van ontkerkelijking en naar een passage uit de Structuurvisie over mogelijke vergrijzing van Yerseke, kan daaruit naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid dat de berekende verwachte groei van het ledenaantal en daarmee de behoefte aan de kerk onjuist is. Deze informatie is algemeen van aard en gaat bovendien over andere, landelijke en demografische ontwikkelingen. De raad heeft erkend dat het ledenaantal over de periode tussen 2015 en 2017 een lichte afname vertoont, maar heeft zich onder verwijzing naar de laddertoets op het standpunt gesteld dat door de bevolkingsgroei van Yerseke het ledenaantal tot 2027 zal groeien. In de laddertoets is specifiek de behoefte aan een kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente in Yerseke onderzocht.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het geraamde aantal potentiële kerkgangers van de Gereformeerde Gemeente tot 2027 zodanig afwijkt van hetgeen redelijkerwijs is te verwachten dat de raad zich hier bij zijn besluitvorming niet op heeft mogen baseren.

11.4.    Wat betreft het betoog dat gerekend is met een te groot ruimtebeslag, overweegt de Afdeling dat de raad naar haar oordeel de omvang van het ruimtebeslag voldoende heeft onderbouwd. De raad heeft daarbij van belang mogen achten dat een kerkgebouw, dat voorziet in 2000 zitplaatsen, verblijfsruimten en parkeerplaatsen, vraagt om het benodigde ruimtebeslag.

Het betoog faalt.

11.5.    Over het betoog dat binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien, overweegt de Afdeling als volgt.

In de laddertoets staat dat in de locatiescan is gekeken of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Er zijn vijf alternatieve locaties beschouwd, die volgens de locatiescan vanwege een te beperkte omvang en/of het huidige, dan wel voorgenomen gebruik geen reëel alternatief vormen voor de locatie Steeweg. Daarbij zijn ook de door [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] aangedragen locaties bekeken. Ter zitting is door [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] erkend dat met uitzondering van de huidige locatie van de kerk er binnen bestaand stedelijk gebied geen locaties zijn die kunnen voorzien in de behoefte.

Over het perceel waarop de huidige kerk staat, aan de Oude Boogaert 2, heeft de raad toegelicht dat deze locatie met een oppervlakte van 2885 m2 veel te klein is voor de beoogde ontwikkeling. Verder stelt de raad dat het perceel aan de overzijde van het huidige perceel een agrarische bestemming heeft en zich niet binnen bestaand stedelijk gebied bevindt. Bovendien stelt de raad dat, los daarvan, de oppervlakte van dat agrarische perceel 3230 m2 bedraagt, waardoor de locaties samen vanwege het gezamenlijk oppervlak ook geen optie zijn. Ook zou daardoor een kerk met twee locaties ontstaan, wat de Gereformeerde Gemeente onwenselijk acht.

Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende gemotiveerd dat binnen bestaand stedelijk gebied niet in de behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling kan worden voorzien.

Het betoog faalt.

11.6.    Over het betoog dat het plan leidt tot onaanvaardbare structurele leegstand omdat de huidige locatie aan de Oude Boogaert 2 leeg komt te staan, overweegt de Afdeling als volgt.

De Afdeling stelt vast dat de huidige kerk in het centrum van Yerseke staat en geen onderdeel is van het plan waarop het herstelbesluit ziet. Verder is aan de gronden in het voor die gronden geldende plan "Yerseke", de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Op grond van artikel 14, lid 14.1, van de planregels van het plan "Yerseke" zijn deze gronden onder andere bestemd voor bejaardenzorg met bijbehorende bewoning, culturele voorzieningen, dienstverlening van overheidswege, onderwijs en sociale voorzieningen.

Gelet op de ligging in het centrum van Yerseke en de brede bestemming die aan het perceel is toegekend, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare structurele leegstand hoeft te worden gevreesd, daargelaten dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro geen betrekking heeft op de gebruiksmogelijkheden van de huidige locatie van de kerk.

Het betoog faalt.

11.7.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Alternatieven buiten bestaand stedelijk gebied

12.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de raad alternatieven onvoldoende heeft onderzocht. Volgens hen waren alternatieven buiten bestaand stedelijk gebied geschikter dan de gekozen locatie.

12.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

In de locatiescan zijn, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, alternatieve locaties buiten bestaand stedelijk gebied bekeken.     Voor zover [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] stellen dat de alternatieve locaties Grintweg midden en Grintweg noord te gemakkelijk zijn afgewezen, overweegt de Afdeling als volgt. In de locatiescan staat ten aanzien van de locatie Grintweg noord dat de ontsluiting vanuit verkeerskundig oogpunt een belemmering vormt, de gronden agrarisch in gebruik zijn en een boomgaard op het perceel staat die onderdeel is van de groene lob. Voor de locatie Grintweg midden geldt volgens de locatiescan dat de locatie versnipperd is omdat deze bestaat uit meerdere percelen, de locatie onderdeel is van de groene lob en het huidige gebruik agrarisch is. Ook is de ontsluiting matig en de afstand tot bestaand stedelijk gebied relatief groot. Over de locatie Postweg, die volgens het tegenrapport laddertoets vergelijkbaar is met de gekozen locatie aan de Steeweg, staat in de locatiescan dat deze deel uitmaakt van het groene agrarische buitengebied, dat een directe ontsluiting op de provinciale weg ongewenst is en ontsluiting op de Smalleweg geen optie is vanwege het kleinschalige karakter van die weg. Ook zal de ligging buiten de kern leiden tot een grotere toename van het verkeer.

Gelet op het voorgaande heeft de raad de alternatieven voldoende in de afweging betrokken.

Het betoog faalt.

Parkeren

13.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de raad een te lage parkeernorm heeft gehanteerd. Het plan voorziet daarom niet in voldoende parkeerplaatsen en zal leiden tot parkeerhinder door wildparkeren. Dit blijkt volgens hen ook uit het rapport "Parkeren en Bereikbaarheid kerk Yerseke. Second opinion op vastgestelde bestemmingsplan 'Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke’" van 15 november 2018 door bureau GoudappelCoffeng (hierna: tegenrapport verkeer en parkeren). Daarin staat dat ten onrechte de Nota parkeernormen, door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld op 25 juli 2016 (hierna: Nota parkeernormen), niet is gehanteerd. Hoewel hierin geen parkeernorm voor een "religiegebouw" in het buitengebied is opgenomen, geldt voor religiegebouwen in andere zones een parkeernorm van 0,2 parkeerplaats per zitplaats. Voor 2000 zitplaatsen is dit omgerekend 400 parkeerplaatsen. De gehanteerde parkeernorm van 353 parkeerplaatsen is volgens hen niet onderbouwd en het voorziene parkeerterrein zal resulteren in een hogere parkeerbehoefte.

Ook heeft volgens hen ten onrechte geen toetsing plaatsgevonden aan fietsparkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Nota parkeernormen. Voor religiegebouwen in andere zones dan het buitengebied zou een fietsparkeernorm van 40 parkeerplaatsen per 100 zitplaatsen moeten gelden. Daarom zouden er 800 plaatsen moeten worden gerealiseerd, terwijl het plan voorziet in een fietsenkelder met 765 plaatsen. Het plan voorziet daarom in te weinig fietsparkeerplaatsen.

13.1.    De raad heeft voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de CROW-publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: CROW-publicatie) gebruikt. Omdat de omgevingsadressendichtheid minder dan 500 adressen per km² is, heeft de raad de gemeente Reimerswaal gecategoriseerd als niet-stedelijk en omdat het voorziene kerkgebouw aan de rand van Yerseke ligt, heeft de raad het locatietype "rest bebouwde kom" gehanteerd. Verder valt de in het plan voorziene ontwikkeling in de categorie "religiegebouw", dat een parkeerkencijfer van minimaal 0,1 en maximaal 0,2 parkeerplaats per zitplaats kent. Omdat het voorziene kerkgebouw een capaciteit van 2000 zitplaatsen heeft, volgt uit de CROW-publicatie dat een parkeerterrein met een capaciteit van minimaal 200 en maximaal 400 parkeerplaatsen moet worden gerealiseerd.

Op grond van artikel 5, lid 5.3.1, van de planregels dient binnen de bestemming "Maatschappelijk" te worden voorzien in minimaal 353 parkeerplaatsen. Dit aantal parkeerplaatsen betekent, uitgaande van de 2000 voorziene zitplaatsen, een parkeerkencijfer van afgerond 0,18 parkeerplaats per zitplaats. De raad heeft dit aantal parkeerplaatsen voldoende geacht, omdat dit boven het minimale parkeerkencijfer van 0,1 ligt en dichtbij het maximale parkeerkencijfer van 0,2. Verder heeft de raad voor het bepalen van voldoende parkeercapaciteit van belang geacht dat in de huidige situatie veel kerkgangers gebruik maken van de fiets of te voet komen, dat in het ontwerp van de nieuw te bouwen kerk goed wordt ingespeeld op fiets- en voetgangersvoorzieningen en dat de kerkgangers vrijwel allemaal uit de kern Yerseke komen.

In de mobiliteitstoets "Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke, Mobiliteitstoets" door bureau Juust van 11 november 2016 (hierna: mobiliteitstoets) is nagegaan of er hier sprake is van een uitzonderlijke situatie die vraagt om een hogere parkeernorm. Op basis van de lokale situatie is, zo staat in de mobiliteitstoets, het aanhouden van een lagere norm te rechtvaardigen. De 353 parkeerplaatsen die worden gerealiseerd zijn dan ook voldoende. Het betreft 153 parkeerplaatsen meer dan het minimaal benodigde aantal. Dit betekent dat er een bufferruimte aanwezig is. In de mobiliteitstoets wordt geconcludeerd dat het parkeerterrein is voorzien van ruim voldoende parkeerplaatsen. In de door de raad overgelegde "Second opinion mobiliteitstoets kerk gereformeerde gemeente" van 7 maart 2018 door bureau Royal HaskoningDHV (hierna: second opinion mobiliteitstoets) is het aantal benodigde parkeerplaatsen nogmaals bekeken. In paragraaf 2.1 van de second opinion mobiliteitstoets wordt geconcludeerd dat de bepaling van parkeerbehoefte conform gangbare richtlijnen is en goed is onderbouwd op basis van lokale kenmerken.

13.2.    Het plan voorziet in een parkeerterrein met 353 parkeerplaatsen. Daargelaten de vraag of de Nota parkeernormen gezien de daarin opgenomen overgangsregeling van toepassing is op het plan, is in de Nota Parkeernormen voor een "religiegebouw" in het buitengebied geen norm opgenomen. De raad hoefde dan ook niet bij die nota aan te sluiten. In de door de raad gebruikte CROW-publicatie is voor dit geval wel een parkeerkencijfer opgenomen, namelijk van minimaal 0,1 en maximaal 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats. Verder wordt in zowel de Nota parkeernormen als in de CROW-publicatie opgemerkt dat er slechts globale parkeerkencijfers kunnen worden gegeven en er een forse marge in acht moet worden genomen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, anders dan [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen, het aantal benodigde en genormeerde parkeerplaatsen voldoende onderbouwd met verwijzing naar de marge in de CROW-publicatie, het aandeel fietsers en voetgangers, de herkomst van de kerkgangers, de mobiliteitstoets en de second opinion mobiliteitstoets.

De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] stellen dat ten onrechte niet getoetst is aan fietsparkeernormen uit de Nota parkeernormen en het plan voorziet in te weinig fietsparkeerplaatsen, overweegt de Afdeling als volgt. Voor een "religiegebouw" in het buitengebied is in de Nota parkeernormen geen norm voor het aantal fietsparkeerplaatsen opgenomen, nog daargelaten de vraag of de Nota parkeernormen van toepassing is. De raad hoefde daarom ook hier niet aan te sluiten bij de nota. Gelet op de omvang van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" waarop ingevolge de bestemmingsomschrijving parkeervoorzieningen mogelijk zijn, waaronder een fietsenkelder met 765 plaatsen, is er voldoende ruimte om fietsparkeerplaatsen, zo nodig 800, te realiseren. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan voorziet in te weinig fietsparkeerplaatsen.

Het betoog faalt.

14.    In artikel 5, lid 5.3.3, onder b, van de planregels is volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ten onrechte een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een lagere parkeernorm dan 353 parkeerplaatsen te hanteren.

14.1.    De raad heeft verklaard dat bij nader inzien de in artikel 5, lid 5.3.3, onder b, van de planregels opgenomen afwijkingsmogelijkheid in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en moet worden geschrapt uit de planregels.

Aldus heeft de raad zich op een ander standpunt gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, zodat moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Verkeer en ontsluiting

15.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare verkeershinder. Zij voeren aan dat de verkeersgeneratie in de mobiliteitstoets is onderschat. Volgens hen zijn bij het bepalen daarvan de gevolgen van een onverwacht snelle autonome groei van de bevolking van de wijk Steehof niet meegenomen en is ten onrechte uitgegaan van een autonome groei van 1,5% per jaar. Verder zijn de cijfers voor verkeersgeneratie in de mobiliteitstoets volgens hen onjuist. Bij het bepalen van het worstcasescenario voor de verkeersgeneratie is volgens hen ten onrechte uitgegaan van de situatie dat het parkeerterrein volledig bezet is, waardoor de verkeersgeneratie 353 motorvoertuigen bedraagt. Volgens [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] had voor het worstcasescenario moeten worden uitgegaan van 1 motorvoertuig per huishouden. Verder zal door de situering van de kerk buiten de kern en ook gelet op de weersomstandigheden de fietsbereidheid minder groot zijn dan de raad stelt. Daarnaast is de verkeersgeneratie gebaseerd op tellingen in 2014, waardoor van verouderde cijfers is uitgegaan. Ook is het aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde werkdag te laag en niet onderbouwd. Volgens hen blijkt ook uit het tegenrapport verkeer en parkeren dat de verkeerscapaciteit van de Steeweg lager is dan waarvan is uitgegaan.

Verder voeren zij aan dat in het plan ten onrechte niet is verzekerd dat maatregelen worden getroffen om de Steeweg te reconstrueren, terwijl in de plantoelichting staat dat de aanpassing van de Steeweg bij voorrang ter hand wordt genomen. Daardoor zijn verkeersveiligheid en doorstroming niet geborgd.

Ook stellen [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat op piekmomenten gevaarlijke situaties kunnen ontstaan door het kruisen van auto’s, fietsers en voetgangers. Dit blijkt volgens hen ook uit het tegenrapport verkeer en parkeren, waarin staat dat geen kruispuntanalyses zijn uitgevoerd voor de ontsluiting van de kerk, de ontsluiting van de langzaamverkeersverbinding op de Steeweg en de ontsluiting van de begraafplaats.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen voor geluidhinder als gevolg van het verkeer van en naar de kerk. Volgens hen zijn de uitgangspunten van de mobiliteitstoets niet juist, waardoor het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor geluid in de "Notitie - wegverkeerslawaai" van bureau KuiperCompagnons van 14 december 2016 (hierna: notitie wegverkeerslawaai) gebaseerd is op onjuiste uitgangspunten. Ook is het onderzoek ten onrechte beperkt tot wegverkeerslawaai en is er geen rekening gehouden met geluidoverlast als gevolg van de voorziene kerk en het parkeerterrein. Volgens hen blijkt uit de "Second opinion kerk Yerseke (gemeente Reimerswaal)" door bureau Tauw van 15 november 2018 (hierna: tegenrapport Tauw), die zij hebben overgelegd, dat rekening had moeten worden gehouden met andere geluidbronnen en dat het uitgevoerde onderzoek niet toereikend is. In dat verband wijzen zij op het feit dat de toerit naar de kerk niet is onderzocht en dat de cumulatieve geluidbelastingen ten onrechte zijn berekend inclusief de aftrek van artikel 110g van de Wet geluidhinder.

15.1.    Over het betoog dat de verkeersgeneratie is onderschat overweegt de Afdeling als volgt. De verkeersgeneratie van het plan is onderzocht in de mobiliteitstoets. Voor de verkeersgeneratie zijn verkeerstellingen uit juni 2014 als basis genomen en is gerekend tot 2027, waarbij een autonome groei van 1,5% per jaar tot 2027 is gehanteerd. Daarover staat in de second opinion mobiliteitstoets dat dit percentage hoog is ingeschat en dat werkelijke groeipercentages liggen tussen de 0 en 1% per jaar. Er is gerekend met 1,5% om daarmee onderschatting van de verkeerskundige situatie in de toekomst te voorkomen, aldus de second opinion mobiliteitstoets. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het groeipercentage van 1,5% te laag is ingeschat. Omdat is uitgegaan van verkeerstellingen in 2014 en daar bovenop een autonome groei van 1,5% per jaar is verondersteld, bestaat geen grond voor het oordeel dat de cijfers voor verkeersgeneratie verouderd zijn.

Omdat er geen CROW-normen zijn voor de verkeersgeneratie van een kerk, is voor het worstcasescenario uitgegaan van een volledig bezet parkeerterrein, met een verkeersgeneratie van 353 motorvoertuigen. De Afdeling heeft hiervoor al overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, dat realisatie van 353 parkeerplaatsen voorschrijft, voorziet in voldoende parkeerplaatsen. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben hun stelling dat zou moeten worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van één motorvoertuig per huishouden en dus van 712 motorvoertuigen niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. De raad heeft daarom in redelijkheid kunnen uitgaan van de cijfers over de verwachte verkeersgeneratie uit de mobiliteitstoets.

In hoofdstuk 3 van de mobiliteitstoets is de toekomstige intensiteit van de Schuitweg en de Steeweg bepaald. In de mobiliteitstoets staat dat de berekende intensiteiten zowel per etmaal als per uur onder de gestelde waarden blijven. In de mobiliteitstoets wordt geconcludeerd dat er geen knelpunten ontstaan op het gebied van verkeer. Weliswaar ontstaat een forse toename op piekmomenten, maar de wegen kunnen deze intensiteit verwerken. In de second opinion mobiliteitstoets wordt specifiek ingegaan op de verkeersgeneratie op de Steeweg als gevolg van de activiteiten van de kerk op werkdagen en is ook rekening gehouden met de verdere uitbreiding van woonwijk Steehof met ongeveer 54 woningen. Ook is uitgegaan van verkeerstellingen uit augustus 2017. Er wordt geconcludeerd dat in de toekomstige situatie, nadat de ontwikkelingen zijn gerealiseerd, de intensiteiten op de Steeweg met name op zondag toenemen. Verder wordt geconcludeerd dat op de Steeweg de toekomstige werkdagintensiteiten afgerond 1.975 motorvoertuigen per etmaal bedragen en de toekomstige zondagintensiteiten afgerond 1.560 motorvoertuigen per etmaal. Deze etmaalintensiteiten liggen nog ruim onder de landelijk veel gehanteerde richtintensiteiten voor een erftoegangsweg van maximaal ongeveer 5.000 motorvoertuigen per etmaal, zo staat in de second opinion mobiliteitstoets.

Gelet op het voorgaande is de verkeersgeneratie van de kerk, ook op werkdagen, onderzocht. Gezien de conclusies uit de mobiliteitstoets en de second opinion mobiliteitstoets en omdat de verkeersgeneratie alleen op enkele piekmomenten op zondag zal optreden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare verkeershinder als gevolg van de verkeersgeneratie van het plan hoeft te worden gevreesd.

Het betoog faalt.

15.2.    Over het betoog dat niet in het plan is geborgd dat maatregelen worden genomen over de herinrichting van de Steeweg, waardoor verkeersveiligheid en doorstroming niet zijn geborgd, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de herinrichting van de Steeweg niet is ingegeven door de in het plan voorziene ontwikkeling. Volgens hem bestaat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen noodzaak om vanwege de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling de inrichting van de Steeweg aan te passen. Uit de mobiliteitstoets en de second opinion mobiliteitstoets blijkt dat de Steeweg met de huidige inrichting de intensiteit die de kerk genereert aan kan.

Omdat de Afdeling hiervoor al heeft overwogen dat niet voor onaanvaardbare verkeershinder hoeft te worden gevreesd, heeft de raad zich in redelijkheid op dat standpunt kunnen stellen.

Het betoog faalt.

Overigens heeft de raad toegelicht dat het gedeelte van de Steeweg tussen de aansluiting van de Steehof en de aansluiting op de Molenlaan uit het oogpunt van verkeersveiligheid in de huidige situatie een knelpunt is en dat het college van burgemeester en wethouders op 10 april 2018 heeft besloten om in samenspraak met de buurtbewoners de Steeweg opnieuw in te richten voordat de kerk gebouwd wordt. Het plan verzet zich niet tegen deze herinrichting.

15.3.    Over het betoog dat op piekmomenten gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, overweegt de Afdeling als volgt.

Volgens paragraaf 2.3 van de plantoelichting zal het perceel met het kerkgebouw worden ontsloten met een haakse aansluiting op de Steeweg waardoor het verkeer gedwongen wordt om de Schuitweg op te draaien. Op deze manier wordt voorkomen dat vertrekkend verkeer vanaf de kerk de Steeweg op kan rijden richting de Damstraat en de Molenlaan en daarmee de Steeweg en omliggende wegen onnodig belast. In paragraaf 3.7 van de mobiliteitstoets staat dat de routes voor voetgangers en fietsers op een veilige en directe wijze zijn vormgegeven. De overgang van fietspad naar rijbaan is vormgegeven ter hoogte van een kruispunt, een locatie waar het oversteken van fietsers kan worden verwacht. Dit biedt duidelijkheid en draagt zo bij aan de verkeersveiligheid, zo staat in de mobiliteitstoets.

Over rouwstoeten die de Steeweg moeten oversteken naar de begraafplaats staat in de second opinion mobiliteitstoets dat ook begrafenissen als deel van de weekactiviteiten zijn meegenomen. Er wordt geconcludeerd dat de toekomstige werkdagintensiteiten, inclusief de activiteiten van de kerk, wat betreft de Steeweg ruim onder de landelijk veel gehanteerde richtintensiteiten voor een erftoegangsweg liggen. Verder heeft de raad toegelicht dat een rouwstoet bestaat uit een rouwwagen, gevolgd door voetgangers en dat parkeren plaatsvindt bij de kerk.

Gelet op de conclusies in de plantoelichting en de mobiliteitstoets en de second mobiliteitstoets bestaat geen grond voor het oordeel dat als gevolg van het plan op piekmomenten gevaarlijke situaties zullen ontstaan.

Het betoog faalt.

16.    Over de geluidbelasting van verkeer van en naar de kerk, die is onderzocht in de notitie wegverkeerslawaai, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling onder 15.1 heeft geoordeeld heeft de raad in redelijkheid kunnen uitgaan van de cijfers uit de mobiliteitstoets. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] kunnen dan ook niet gevolgd worden in hun stelling dat de op de mobiliteitstoets gebaseerde notitie wegverkeerslawaai uitgaat van verkeerde uitgangspunten.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] wonen vrijwel allemaal aan de Steeweg, die binnen een 30-kilometerzone ligt. In de notitie wegverkeerslawaai is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ook de geluidbelasting ter plaatse van de bestaande woningen berekend, waaronder de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling. Daarbij is een voorkeursgrenswaarde van 48 dB gehanteerd en wordt geconcludeerd dat deze waarde niet wordt overschreden. Dat, zoals in het tegenrapport van Tauw staat, ten onrechte een aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder is toegepast, betekent niet dat om die reden voor onaanvaardbare geluidhinder hoeft te worden gevreesd. Met een aftrek van 5 dB bedraagt de waarde maximaal 43 dB op een gemiddelde zondag. De Afdeling leidt daaruit af dat als de aftrek niet gehanteerd zou worden, nog steeds geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zou plaatsvinden.

Ten aanzien van de door [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gestelde geluidhinder vanuit de kerk en het parkeerterrein, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting staat dat de raad bij het beoordelen van het effect van het plan de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) heeft toegepast. Volgens de VNG-brochure vallen een kerk en een parkeerterrein beide in milieucategorie 2. De raad heeft het gebied getypeerd als "rustige woonwijk" waarbij voor geluid een richtafstand geldt van 30 meter.

De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen gronden met de bestemming "Maatschappelijk", die op grond van artikel 5, lid 5.1, onder b, sub 3, van de planregels onder andere zijn bestemd voor de kerk en parkeervoorzieningen enerzijds en de maatgevende woning van [persoon], ongeveer 54 meter bedraagt. Gelet daarop wordt aan de richtafstand ter plaatse van de maatgevende woning ruimschoots voldaan. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad nader onderzoek had moeten doen naar de geluidhinder ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] afkomstig van het parkeerterrein en de kerk waaronder dichtslaande portieren, stemgeluid en ruisen van de bomen die als onderdeel van de landschappelijke inpassing zijn vereist.

Ook in hetgeen [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd over geluidhinder door fietsers die langs hun woningen komen ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad dit nader had moeten onderzoeken.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

Hoogte

17.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat in artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder b en c, sub 1, van de planregels, gelezen in samenhang met de aanduiding op de verbeelding, ten onrechte een kerkgebouw met een maximale goothoogte van 6 meter, een maximale bouwhoogte van 31 meter en een toren van maximaal 50 meter is toegestaan. In de notitie "Kerk GG Yerseke, Landschappelijke inpassing en verevening" van Buro Ruimte & Groen van 4 januari 2017 (hierna: landschappelijk inpassingsplan) wordt uitgegaan van een bouwhoogte van 22 meter en een goothoogte van 4 meter. Volgens hen is de ruimtelijke impact van een gebouw dat groter is dan waarvan bij de landschappelijke inpassing is uitgegaan onaanvaardbaar. Verder is in deze bepalingen het aantal kerktorens ten onrechte niet gemaximeerd, waardoor meerdere kerktorens van 50 meter zijn toegestaan.

17.1.    De raad heeft toegelicht dat hij heeft beoogd maar één kerktoren mogelijk te maken en dat artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder c, sub 1, van de planregels ten onrechte meer kerktorens mogelijk maakt.

Verder is ter zitting vastgesteld dat voor het bouwplan van de Gereformeerde Gemeente een maximale bouwhoogte van 45 meter voor de kerktoren en een maximale bouwhoogte van 25 meter voor het kerkgebouw voldoende is. De raad heeft ingestemd met de aanpassing van de maximale bouwhoogte voor de kerktoren van 45 meter in plaats van 50 meter en een maximale bouwhoogte voor het kerkgebouw van 25 meter in plaats van 31 meter.

De raad heeft ter zitting verklaard dat ook bij deze hoogten de landschappelijke inpassing zoals vastgelegd in het landschappelijk inpassingsplan voldoende is. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het landschappelijk inpassingsplan is gebaseerd op een maatgevende bouwhoogte van ongeveer 22 meter en volgens paragraaf 4.1 van dat plan niet beoogd wordt om het gebouw geheel aan het zicht te onttrekken omdat het architectonisch is vormgegeven en van hoge ruimtelijke kwaliteit is. Afplanten zou die kwaliteit teniet doen, zo staat in het landschappelijk inpassingsplan.

Artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder c, sub 1, van de planregels, gelezen in samenhang met de maximale bouwhoogte van 31 meter zoals aangeduid op de verbeelding staat echter een gebouw met meerdere kerktorens toe en met hogere maximale bouwhoogtes dan de bouwhoogtes waarmee de raad ter zitting heeft ingestemd. Aldus heeft de raad zich wat betreft deze planregels en de aanduiding op de verbeelding op een ander standpunt gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, zodat moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Landschappelijke inpassing

18.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de voorwaardelijke verplichting uit artikel 5, lid 5.3.4, van de planregels de landschappelijke inpassing niet verzekert, omdat uit het landschappelijk inpassingsplan waar de voorwaardelijke verplichting naar verwijst geen concrete en ondubbelzinnige aanpak volgt. Dit leidt daarom tot rechtsonzekerheid. Ook is volgens hen in deze planregel onder b ten onrechte een termijn van een jaar opgenomen waarin het gebruik mag worden aangevangen zonder dat het landschappelijk inpassingsplan is uitgevoerd.

18.1.    Artikel 5, lid 5.3.4, van de planregels luidt:

"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder:

1. de aanleg en instandhouding van de groenvoorzieningen, en;

2. het uitvoeren van de maatregelen in het kader van verevening;

zoals opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting van dit plan.

b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan

1. de aanleg en instandhouding van de groenvoorzieningen, en;

2. het uitvoeren van de maatregelen in het kader van verevening;

zoals opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting van dit plan."

18.2.    Bijlage 6 bij de toelichting van het plan bevat het landschappelijk inpassingsplan. Dit is, zo staat in hoofdstuk 1 van het landschappelijk inpassingsplan, een advies over de noodzakelijke en vereiste landschappelijke inpassing en verevening met een concreet voorstel, voorzien van de benodigde tekeningen. Bijlage I van het landschappelijk inpassingsplan bevat een overzichtstekening van de landschappelijke inpassing, bijlage II een beplantingsplan en bijlage III de maatregelen in het kader van de vereveningsbijdrage. Gelet op deze bijlagen bestaat geen grond voor het oordeel dat uit het landschappelijk inpassingsplan geen concrete ondubbelzinnige aanpak volgt.

De uitvoeringstermijn van een jaar uit artikel 5, lid 5.3.4, van de planregels vangt aan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. De raad heeft toegelicht dat hij deze termijn redelijk acht, omdat hiermee een uitvoeringstermijn wordt geboden om de landschappelijke inpassing te realiseren, waarmee is verzekerd dat het bouwwerk een jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, en dus niet pas na de bouw of ingebruikname van de kerk, landschappelijk is ingepast. De Afdeling acht de termijn van een jaar, gegeven de motivering van de raad, niet onredelijk.

Het betoog faalt.

Windhinder

19.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare windhinder.

19.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare windhinder. Dit blijkt volgens hem uit de "Notitie beoordeling windklimaat in omgeving kerkgebouw te Yerseke" door bureau Peutz van 26 maart 2018 (hierna: notitie windhinder), die is uitgevoerd om het effect van windhinder van het kerkgebouw op de omgeving te onderzoeken. In de notitie windhinder is uitgegaan van een bouwhoogte van 31 meter, een goothoogte van 6 meter en van een kerktoren van 50 meter. In de notitie windhinder wordt geconcludeerd dat uit een voor het onderzoek uitgevoerde analyse op basis van expert judgement blijkt dat de optredende windeffecten worden gedempt naarmate de afstand tot de kerkbebouwing groter is. Omdat de afstand tussen het bouwvlak waarop de kerk is voorzien en de aanwezige maatgevende woning minstens 100 meter bedraagt en zowel negatieve als positieve windeffecten kunnen optreden, wordt per saldo een neutraal effect bij de woningen verwacht. In de notitie windhinder wordt geconcludeerd dat, doordat geen grotere windeffecten nabij de woningen te verwachten zijn, het verrichten van een volledig windklimaatonderzoek in de bestemmingsplanfase niet noodzakelijk wordt geacht.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben de conclusies uit de notitie windhinder niet gemotiveerd bestreden.

Gelet hierop en gezien de conclusies uit de notitie windhinder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare windhinder.

Het betoog faalt.

Lichthinder

20.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare lichthinder. Vanwege de positionering van de ontsluiting op de Steeweg schijnt het auto- en fietsverkeer vanaf de kerk met koplampen op verschillende woningen.

20.1.    Niet is uitgesloten dat sprake zal zijn van enig lichtschijnsel dat vanuit de woningen aan de Steeweg kan worden waargenomen in verband met auto- en fietsverkeer van de kerk, maar naar het oordeel van de Afdeling hoeft gezien de afstand van minimaal 100 meter niet voor onaanvaardbare lichthinder te worden gevreesd.

Het betoog faalt.

Spuitzone

21.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat er ten onrechte geen aandacht is besteed aan de invloed van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vanuit het naastgelegen agrarische perceel op de kerk en de dienstwoning die aan de noordkant van het plangebied ligt.

21.1.    Artikel 8:69a Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

21.2.    Het belang van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is niet het belang waarvoor [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bescherming zoeken, alleen al omdat zij buiten het plangebied wonen. Op grond van artikel 8:69a van de Awb kan dit betoog niet leiden tot vernietiging van het besluit.

Luchtkwaliteit (stikstofdioxide (hierna: NO2) en fijn stof (hierna: PM10))

22.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de toename van NO2 en PM10 vanwege de kerk is onderschat omdat in de mobiliteitstoets is uitgegaan van te weinig verkeer. Ook stellen zij dat de toename van PM2,5 ten onrechte niet is onderzocht.

22.1.    Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder c, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het plan niet leidt tot het overschrijden van een in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde of dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in die bijlage een grenswaarde is opgenomen.

Artikel 5.16, vierde lid, luidt: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, waaronder begrepen het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval al dan niet in betekenende mate bijdragen in de daar bedoelde zin."

Hieraan is uitvoering gegeven in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). In artikel 2, eerste lid, van dat Besluit is in dit verband een grens van 3% opgenomen voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof/zwevende deeltjes tot 10 micrometer (PM10).

Bijlage 2 bij de Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor onder meer NO2 en PM10 en fijnstof/zwevende deeltjes specifiek tot 2,5 micrometer (PM2,5).

22.2.    Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de cijfers uit de mobiliteitstoets onjuist zijn. In zoverre kan het betoog dat de toename van NO2 en PM10 is onderschat omdat is uitgegaan van te weinig verkeer niet slagen.

De raad heeft met behulp van de zogenoemde "NIBM-tool" berekend wat de maximale bijdrage van extra verkeer is. Hij heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de concentraties van NO2 en PM10 niet in betekenende mate toenemen als gevolg van het plan en dat aannemelijk is dat wordt voldaan aan de grenswaarden zoals die in termen van jaargemiddeldeconcentraties gelden. Daarbij heeft de raad betrokken dat de achtergrondconcentraties van NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse in 2015 respectievelijk 25 μg/m3, 17 μg/m3 en 10 μg/m3 bedroegen, en daarmee ruim onder de grenswaarden voor jaargemiddeldeconcentraties van respectievelijk 40 μg/m3, 40 μg/m3 en 25 μg/m3 blijven. Vervolgens concludeert de raad dat, als de toename wordt afgezet tegen de huidige jaargemiddelenconcentraties en gezien het feit dat in de toekomst emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen, geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben deze conclusies niet gemotiveerd weersproken.

Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat het plan niet leidt tot het overschrijden van de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer genoemde grenswaarden. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

23.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan in strijd met het gemeentelijk beleid het buitengebied aantast. De op grond van gemeentelijk beleid vereiste verevening vanwege de aantasting van het buitengebied is onvoldoende. Volgens hen is de ontwikkeling gelet op de grootte en de effecten daarvan om die reden niet te verenigen met de openheid van het gebied en de omliggende natuur.

Over de vereiste verevening staat in het gemeentelijk beleid, te weten de Structuurvisie buitengebied Reimerswaal van 25 september 2012 (hierna: de Structuurvisie), dat voor de vereveningsbijdrage gebruik wordt gemaakt van de "Handreiking verevening 2012-2018" van de provincie Zeeland (hierna: Handreiking verevening). De ontwikkeling van een kerkgebouw wordt echter niet in de bij deze Handreiking verevening behorende "Toelichting handreiking vervening" genoemd, zodat onduidelijk is of de ontwikkeling gezien de verevening toelaatbaar is. Volgens hen is onbegrijpelijk dat het provinciebestuur medewerking heeft verleend aan de verevening van de in het plan voorziene ontwikkeling, terwijl het college van gedeputeerde staten bij besluit van 16 januari 2000 heeft besloten om geen medewerking te verlenen aan de oprichting van een vriesveem met een bouwhoogte van 30 meter, omdat zwaarder gewicht werd toegekend aan het behoud van de landschappelijke waarden. De raad had zich volgens hen daarom niet op het standpunt kunnen stellen dat overeenkomstig zijn Structuurvisie de vereveningsbijdrage met behulp van de Handreiking verevening is vastgesteld.

23.1.    In de Structuurvisie staat dat de gemeente Reimerswaal en de provincie Zeeland de kwaliteit van het buitengebied willen behouden en waar mogelijk versterken. De Structuurvisie bevat geen verbod op ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. In de Structuurvisie staat dat als het gaat om kwaliteitsinvestering bij ruimtelijke ontwikkelingen de Handreiking verevening als uitgangspunt wordt gehanteerd. Ook staat daarin dat de gemeente Reimerswaal door middel van bovenplanse verevening de kwaliteitsverbetering in het buitengebied zal borgen bij nieuwe initiatieven en zal verhalen op de ruimtelijke ontwikkelingen.

De raad heeft toegelicht dat in dit geval in overeenstemming met de Structuurvisie de Handreiking verevening en de bijbehorende Toelichting handreiking verevening zijn gebruikt. In de Handreiking verevening staat dat, als sprake is van afwijkende initiatieven of initiatieven in afwijkende situaties die niet vallen onder de algemeen voorkomende situaties die zijn beschreven in de Handreiking verevening, dat niet betekent dat de ontwikkeling geen doorgang kan vinden, maar dat om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken, maatwerk moet worden geleverd over de inhoud van de verengingsbijdrage. Gelet hierop biedt de Handreiking verevening ook ruimte voor niet genoemde ontwikkelingen.

In het op 16 juni 2010 gesloten Convenant Verevening (hierna: convenant) tussen alle Zeeuwse gemeenten, waaronder Reimerswaal en de provincie, is vastgelegd dat deze toepassing van maatwerk alleen kan plaatsvinden als hierover met de provincie overeenstemming bestaat. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat, zoals [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ter zitting hebben gesteld, de betreffende provincieambtenaar waarmee overleg is gevoerd niet bevoegd zou zijn om namens de provincie overleg te voeren over de vereveningsbijdrage.

Vaststaat dat een kerkgebouw niet een initiatief is dat beschreven is in de Handreiking verevening en dat de vereveningsbijdrage is vastgesteld na ambtelijk overleg met een vertegenwoordiger van de provincie. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vereveningsbijdrage in overeenstemming is met de Handreiking vereveningsbijdrage. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met de Structuurvisie en de Handreiking verevening en daardoor onverenigbaar zou zijn met de openheid van het gebied en de natuur.

Dat de provincie de in het plan voorziene ontwikkeling niet zou mogen toelaten in verband met de hoogte van het voorziene kerkgebouw omdat het college van gedeputeerde staten in 2000 een andere afweging heeft gemaakt ten aanzien van de oprichting van een vriesveem, kan de Afdeling niet volgen, reeds omdat het daar ging om een ander project op een andere locatie. In dit geval heeft ambtelijk overleg met de provincie plaatsgevonden en is de vereveningsbijdrage na dit overleg vastgesteld.

Het betoog faalt.

Milieu en natuur

Soortenbescherming

24.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de flora en fauna. De "Quick scan volgens de Flora- en faunawet voor het bestemmingsplan voor Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente" van 11 november 2016 door Bureau Woets (hierna: quickscan) is volgens hen te beperkt. De raad had aanvullend onderzoek moeten laten uitvoeren. Dit blijkt volgens hen ook uit het tegenrapport van bureau Tauw, waarin staat dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de beschermde soorten.

24.1.    Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) en Flora- en faunawet ingetrokken. Het herstelbesluit is genomen na 1 januari 2017 en moet, gelet op artikel 9.10 van de Wnb, worden beoordeeld aan de hand van het na die datum geldende recht, namelijk de Wnb.

De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De raad heeft na de quickscan nader onderzoek laten uitvoeren waarvan de resultaten zijn opgenomen in de "Natuurtoets Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke" door bureau Buijs Eco Consult van 21 maart 2018 (hierna: natuurtoets). Hierin staat dat de gunstige staat van instandhouding van de vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels, amfibieën en reptielen en vissen en overige beschermde soorten niet in geding is. De natuurtoets bevestigt daarmee de conclusie van de quickscan.

Ter zitting is vast komen te staan dat het tegenrapport van Tauw alleen betrekking heeft op de quickscan en dat de aanvullend verrichte natuurtoets in het tegenrapport van Tauw niet is beoordeeld en ook door [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] niet gemotiveerd is weersproken.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Natuurnetwerk Zeeland

25.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de raad het effect van het plan op het Natuurnetwerk Zeeland onvoldoende heeft onderzocht. Een deel van het plangebied ligt binnen 100 meter van het dorpsbos Yerseke, dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Zeeland. In de plantoelichting wordt voor het effect op het dorpsbos Yerseke verwezen naar de quickscan. De quickscan is volgens hen beperkt. De raad had niet op basis daarvan mogen concluderen dat de wezenlijke kenmerken van het Natuurnetwerk Zeeland niet significant worden aangetast. Het plan is daarom in strijd met artikel 2.16 van de Verordening.

25.1.    Vaststaat dat het plangebied zich gedeeltelijk binnen 100 meter van gronden bevindt die op grond van kaart 8 van de Verordening de aanduiding "Bestaande natuur" hebben gekregen. In zoverre moet worden voldaan aan artikel 2.16, eerste lid, van de Verordening, dat voor zover hier van belang, voorschrijft dat voor een bestemmingsplan waarbij de gronden liggen binnen 100 meter rond bestaande natuurgebieden aannemelijk moet worden gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de kenmerken en waarden van de natuurgebieden plaatsvindt.

De raad stelt zich op het standpunt dat uit de quickscan en de natuurtoets blijkt dat er geen negatieve effecten optreden en dat het plan voldoet aan artikel 2.16, eerste lid, van de Verordening. De raad heeft aanvullend onderzoek laten verrichten met de natuurtoets. In de natuurtoets staat dat door de landschappelijke inpassing van de kerk beide gebieden, namelijk het plangebied en het Dorpsbos Yerseke, versterkt en met elkaar verbonden worden, waarvan onder andere vleermuizen kunnen profiteren. Mits er geen grootschalige verlichting plaatsvindt, kunnen effecten op het Natuurnetwerk Zeeland op voorhand worden uitgesloten, zo staat in de natuurtoets.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben de conclusies uit de natuurtoets niet gemotiveerd weersproken.

Gelet op het voorgaande heeft de raad aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de kenmerken en waarden van de natuurgebieden plaatsvindt. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 2.16, eerste lid, van de Verordening.

Het betoog faalt.

Natura 2000

26.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat niet is uitgesloten dat het agrarisch bedrijf aan de Steeweg [..], dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan, en de voorziene kerk, parkeerterrein en dienstwoningen significant negatieve effecten hebben op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Ter zitting hebben zij toegelicht dat deze beroepsgrond alleen betrekking heeft op het Natura 2000-gebied "Yerseke en Kapelse Moer". [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] stellen dat er vanaf hun percelen zicht bestaat op dit Natura 2000-gebied.

Verder is het met het herstelbesluit toegevoegde artikel 3, lid 3.5.2, van de planregels, waarmee kort gezegd de voor het agrarisch bedrijf toegestane stikstofdepositie in de planregels is vastgelegd door de voor het bedrijf verleende Nbw 1998-vergunning één op één daarin over te nemen, volgens hen onduidelijk en daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens hen staat daarmee niet vast dat geen significant negatieve effecten zullen optreden op het Natura 2000-gebied "Yerseke en Kapelse Moer".

26.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste op dit punt aan de vernietiging van het plan in de weg staat als deze beroepsgrond zou slagen, omdat de percelen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zich op een te grote afstand van het Natura 2000-gebied "Yerseke en Kapelse Moer" bevinden.

26.2.    Zoals hiervoor onder 21.1 is overwogen, heeft de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000 gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

26.3.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de percelen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en het Natura 2000-gebied "Yerseke en Kapelse Moer" tenminste 600 meter bedraagt. Gelet op deze afstand bestaat naar oordeel van de Afdeling geen zodanige verwevenheid van hun individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk strekken tot bescherming van hun belangen als omwonenden van de in het plan voorziene ontwikkelingen.

Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling de beroepsgronden van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ten aanzien van het Natura 2000-gebied "Yerseke en Kapelse Moer" buiten beschouwing zal laten omdat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

M.e.r.-beoordeling

27.    [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de met het herstelbesluit verrichte m.e.r.-beoordeling onvoldoende is. Daarin wordt volgens hen verwezen naar onjuiste conclusies met betrekking tot geluid, windhinder en stikstofdepositie op nabijgelegen natuurgebieden.

27.1.    Over geluid en windhinder wordt in de m.e.r.-beoordeling geconcludeerd dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten, gebaseerd op een integrale afweging en conclusies uit onderzoeken. De Afdeling heeft hiervoor geoordeeld dat de onderzoeken die zijn opgesteld over geluid en windhinder kunnen worden gevolgd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat in de m.e.r.-beoordeling naar onjuiste conclusies met betrekking tot geluid en windhinder wordt verwezen.

Over de toename van stikstofdepositie wordt in de m.e.r.-beoordeling eveneens geconcludeerd dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten. [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben niet aannemelijk gemaakt dat die conclusie onjuist is. Daarbij is in aanmerking genomen dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de omliggende Natura 2000-gebieden "Yerseke en Kapelse Moer" en "Oosterschelde" niet zijn overbelast door stikstof en dat de kritische depositiewaarden van die gebieden worden onderschreden met 200 mol N/ha/jr. Een mogelijke bijdrage van het plan, die maximaal 0,04 mol N/ha/jr. bedraagt en wel op het Natura 2000-gebied "Yerseke en Kapelse Moer", zal niet leiden tot overschrijdingen van de kritische depositiewaarden, aldus de raad.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de verrichte m.e.r.-beoordeling onvoldoende is.

Het betoog faalt.

Conclusie beroepen [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het herstelbesluit

28.    In hetgeen [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het herstelbesluit voor zover:

- het betreft artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder c, sub 1, van de planregels en de aanduiding van de maximale bouwhoogte van 31 meter op de verbeelding;

- het betreft artikel 5, lid 5.3.3, onder b, van de planregels;

is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] is gegrond, zodat het herstelbesluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Zelf voorzien

29.    Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van deze plandelen in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

Hierbij betrekt de Afdeling dat omwonenden die een belang kunnen hebben bij de verlaging van de maximale bouwhoogten van de kerktoren en het kerkgebouw in dit geding zijn betrokken en dat de raad en de Gereformeerde Gemeente ter zitting hebben ingestemd met het beperken in de planregels tot maximaal één kerktoren met een maximale bouwhoogte van 45 meter en met een beperking van de maximale bouwhoogte voor het kerkgebouw tot 25 meter.

Besluit van 11 juli 2017

30.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het herstelbesluit van 29 mei 2018 onherroepelijk. Hieruit volgt dat aan het oorspronkelijke besluit van 11 juli 2017 geen betekenis meer toekomt. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van de beroepen tegen dit besluit, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in zoverre geen procesbelang meer hebben. In verband hiermee dienen hun beroepen tegen het besluit van 11 juli 2017 niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Opdracht

31.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

32.    Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Omdat de beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gelijkluidend zijn en zij in deze procedure worden vertegenwoordigd door twee advocaten in dienst van hetzelfde samenwerkingsverband, ziet de Afdeling aanleiding de beroepen te behandelen als samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De beroepen worden, wat betreft de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als één zaak beschouwd.

Over de kosten van de deskundigenrapporten die [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben overgelegd, overweegt de Afdeling als volgt. Het tegenrapport laddertoets ziet op beroepsgronden over de ladder van duurzame verstedelijking, het rapport van Tauw ziet op beroepsgronden over stikstof, soortenbescherming en geluid en het tegenrapport over verkeer en parkeren ziet op de verkeerssituatie en de opgenomen parkeernorm van 353 parkeerplaatsen. Uit overwegingen 11.7, 13.2, 15.1, 15.2, 15.3, 16, 24.1 en 26.3 volgt dat deze gronden niet slagen. Omdat de beroepsgronden die wel slagen, namelijk over het aantal kerktorens en de bouwhoogte van de kerktoren en het kerkgebouw en over een afwijkingsmogelijkheid in artikel 5, lid 5.3.3, onder b, van de planregels, geen verband houden met deze rapporten, oordeelt de Afdeling dat de kosten voor die rapporten niet voor vergoeding door de raad in aanmerking komen (vergelijk de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2505).

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke" van 11 juli 2017 niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke" van 29 mei 2018 ongegrond;

III.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke" van 29 mei 2018 gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke" van 29 mei 2018 voor zover:

- het betreft artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder c, sub 1, van de planregels en de aanduiding van de maximale bouwhoogte van 31 meter op de verbeelding;

- het betreft artikel 5, lid 5.3.3, onder b, van de planregels;

V.    bepaalt dat artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder c, sub 1, van de planregels als volgt komt te luiden:

1. gebouwen: 25 meter, met dien verstande dat binnen het bouwvlak maximaal één kerktoren is toegestaan met een maximale bouwhoogte van 45 meter;

VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 29 mei 2018, voor zover dit is vernietigd;

VII.    draagt de raad van de gemeente Reimerswaal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor onder IV en V. vermelde onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Reimerswaal tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten:

- voor zover toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tot een bedrag van € 1.280 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- voor zover het gaat om reiskosten:

bij [appellant sub 2] en anderen tot een bedrag van € 44,37 (zegge: vierenveertig euro en zevenendertig cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

bij [appellant 2A] tot een bedrag van € 45,37 (zegge: vijfenveertig euro en zevenendertig cent);

bij [appellant sub 4] tot een bedrag van € 44,37 (zegge: vierenveertig euro en zevenendertig cent);

IX.    gelast dat de raad van de gemeente Reimerswaal aan:

- [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van zijn beroep betaalde griffierecht van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt;

- [appellant sub 4] het door hem voor de behandeling van zijn beroep betaalde griffierecht van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Boermans
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

429-865.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:12

1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

[…]

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[...]."

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6

1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;

b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;

c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;

d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;

e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

[…]

Verordening ruimte Zeeland

Artikel 2.16 Afwegingszone natuurgebieden

1. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor gronden die zijn gelegen binnen 100 meter rond bestaande natuurgebieden, niet zijnde binnendijken, zoals aangegeven op kaart 8, met inachtneming van een ingevolge artikel 2.15 vastgestelde wijziging van de begrenzing, wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden en wordt aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de bedoelde kenmerken en waarden plaatsvindt.

[…]

Algemene plaatselijke verordening Reimerswaal

Artikel 2.12

[…]

2. Het college verbiedt het maken of veranderen van een uitweg indien:

a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

b. daardoor de instandhouding van de weg waarop wordt aangesloten wordt geschaad en de bruikbaarheid ervan niet wordt gewaarborgd;

c. de mogelijkheden voor de uitvoering van onderhoud en voor uitbreiding of reconstructie van de weg waarop wordt aangesloten onvoldoende is verzekerd;

d. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

e. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

f. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbaar groen;

g. dit ten koste gaat van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

h. deze niet conform eventuele voorwaarden van het college wordt gerealiseerd.

[…]

Planregels bestemmingsplan "Nieuwbouw kerk Gereformeerde Gemeente Yerseke"

3.5.2 Stikstofdepositie agrarisch bedrijf

De stikstofdepositie (in mol/ha/jaar) afkomstig van het agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan de stikstofdepositie (in mol/ha/jaar) afkomstig van het gebruik van gronden en bouwwerken conform de ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten van Zeeland verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d, Natuurbeschermingwet 1998 van 25 mei 2016 met kenmerk 15.079, waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De voornoemde Natuurbeschermingswetvergunning is als opgenomen in bijlage 1 bij de planregels.

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. levensbeschouwelijke en/of religieuze voorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:

1. groen;

2. nutsvoorzieningen;

3. parkeervoorzieningen;

4. voet- en fietspaden;

5. water.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Binnen het bouwvlak

a. toegestaan zijn:

1. gebouwen, waaronder bedrijfswoningen met aan- en / of uitbouwen en bijgebouwen;

2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b. de goothoogte en / of boeibordhoogte bedraagt niet meer dan:

1. gebouwen: de aangegeven goothoogte;

2. bedrijfswoningen inclusief aan- en uitbouwen: 6 meter;

c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:

1. gebouwen: de aangegeven bouwhoogte, met dien verstande dat voor kerktorens een maximale bouwhoogte van 50 meter geldt;

[…].

5.3.1 Parkeren

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' dient te worden voorzien in minimaal 353 parkeerplaatsen.

5.3.3 Aantal parkeerplaatsen

[…]

b. Van het bepaalde onder a. kan worden afgeweken, indien is aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid of is aangetoond dat een lagere parkeernorm niet leidt tot parkeeroverlast voor de omgeving.

5.3.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing en verevening

a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder:

1. de aanleg en instandhouding van de groenvoorzieningen, en;

2. het uitvoeren van de maatregelen in het kader van verevening;

zoals opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting van dit plan.

b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan 1. de aanleg en instandhouding van de groenvoorzieningen, en;

2. het uitvoeren van de maatregelen in het kader van verevening;

zoals opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting van dit plan.

Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een toegangspad;

b. groen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:

1. erf- en terreinafscheidingen: 2 meter;

2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder een toegangshek: 3 meter.

6.3.1 Verboden en toegestaan gebruik

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

het toegangspad is uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van de begraafplaats bij begrafenissen.

Planregels bestemmingsplan "Yerseke"

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. beplantingen;

b. speelvoorzieningen;

c. waterpartijen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

d. waterhuishoudkundige voorzieningen;

e. ter plaatse van de aanduiding 'brug': uitsluitend een brug voor langzaamverkeer;

f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1': opgaande beplantingen ten behoeve van een adequate groene omzoming;

g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:

1. bermen;

2. bermsloten;

3. voet-, toegangs- en fietspaden.

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bejaardenzorg met bijbehorende bewoning;

b. culturele voorzieningen;

c. dienstverlening van overheidswege;

d. godsdienstuitoefening;

e. onderwijs;

f. sociale voorzieningen;

g. volksgezondheid en daarmee gelijk te stellen instellingen;

h. ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne': uitsluitend een brandweerkazerne met SBI-code 8425;

i. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden;

j. ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie': een zendmast;

k. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling': tevens een zorginstelling;

l. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens wonen;

m. uitoefening van het openbaar bestuur;

n. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:

1. groen;

2. nutsvoorzieningen;

3. parkeervoorzieningen;

4. water;

5. waterhuishoudkundige voorzieningen.

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal inzake het maken of veranderen van een uitweg (inrit), artikel 2:12, tweede lid, APV

Ad e. Openbaar groen

Een inrit wordt verboden indien:

1. schade aan een monumentale boom of aan de groeiplaats van een monumentale boom wordt toegebracht, tenzij deze boom onveilig is en kap onvermijdelijk is. Monumentale bomen zijn opgenomen op de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde lijst "Monumentale bomen";

2. schade aan een kapvergunningplichtige boom of aan de groeiplaats van een kapvergunningplichtige boom wordt toegebracht, tenzij deze boom onveilig is en kap onvermijdelijk is;

3. de inrit dichter dan 2 meter van de buitenzijde van de stam van een boom ligt;

4. de inrit gelegen is in de hoofdgroenstructuur;

5. de inrit reststukken haag (<5 m) of reststukken groen (<5 m2) veroorzaakt.

Ad f. Tweede uitweg

Een inrit wordt verboden:

1. indien dit de tweede inrit van het perceel is en de aanleg ten koste gaat van openbaar groen (zie aanvullende beleidsregels onder e.) of een openbare parkeerplaats (zie aanvullende beleidsregels onder d.), tenzij alle inritten nodig zijn voor een legaal gerealiseerde garage of carport die na afstemming tussen BMH en Gemeentewerken gerealiseerd is of mag worden en deze niet via bestaande mogelijkheden te bereiken is;

2. indien het een tweede inrit betreft en deze aangevraagd wordt op een plaats waar het zicht vanaf de inrit op het verkeer op de weg/voetpad/fietspad onvoldoende is;

3. indien niet achter de voorgevelrooilijn geparkeerd kan worden (zie afbeelding 3).