Uitspraak 201804058/1/A1


Volledige tekst

201804058/1/A1.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 april 2018 in zaak nr. 17/2699 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo.

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de hoogspanningsmast 121 en het gebruiken van de hoogspanningsleiding nabij zijn perceel aan de [locatie] te Mierlo (hierna: het perceel), afgewezen.

Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 13 april 2017 in stand gehouden.

Bij uitspraak van 6 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door B.A. Brugman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting TenneT TSO B.V, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Bij besluit van 5 maart 2009 (hierna: de bouwvergunning) heeft het college aan TenneT een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van drie hoogspanningsmasten op het perceel Mierlo, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend als Vaarleseweg ongenummerd, te Mierlo. Deze vergunning is met de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2010, 201008040/2/H1, in rechte vast komen te staan. Het bouwplan is in 2012 uitgevoerd. Daarbij is tevens een 150 Kv-lijn samengevoegd met een 380 Kv-lijn.

[appellant] woont nabij de gerealiseerde hoogspanningslijn, ten zuiden van de meest dichtbijzijnde hoogspanningsmast met nummer 121. Bij brief van 11 december 2016 heeft [appellant] het college verzocht om handhavend op te treden tegen TenneT door de 150 Kv-lijn buiten werking te laten stellen. Het college heeft dit verzoek afgewezen en dit in het besluit op bezwaar gehandhaafd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hoogspanningsmast 121 conform de bouwvergunning is gebouwd. Verder is het aanbrengen van de hoogspanningsleidingen niet omgevingsvergunningplichtig. Er is daarom geen sprake van een overtreding, en daarmee bestaat er tevens geen bevoegdheid om handhavend op te treden, aldus het college.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwen van hoogspanningsmast 121 in 2012 een nieuwe omgevingsvergunning voor bouwen was vereist. De bouwvergunning was volgens hem niet toereikend omdat het college het voorzorgsbeginsel en het daarbij behorende beleid over de magneetveldzone bij hoogspanningsleidingen ten onrechte niet heeft toegepast. Bovendien zijn er na de verlening van de bouwvergunning nieuwe inzichten ontstaan over de berekening van de magneetveldzone, aldus [appellant]. [appellant] betoogt verder dat hoogspanningsmast 121 in strijd is met het destijds geldende bestemmingsplan "Landgoed Gulbergen" dat hoogspanningsmasten toestond van maximaal 15 m hoog, terwijl de gerealiseerde mast 54 m hoog is. Ook is de mast gebouwd in strijd met het ten tijde van de bouw in 2012 geldende bestemmingsplan "Buitengebied Geldrop-Mierlo", dat hoogspanningsmasten tot 45 m hoog toestond. Hoogspanningsmast 121 is bovendien te dicht bij zijn woning gebouwd, aldus [appellant].

2.1.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] alleen heeft gesteld, maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hoogspanningsmast 121 in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd. Of het planologisch regime een andere hoogte van hoogspanningsmast 121 toestaat, kan in het midden worden gelaten omdat dit niet af kan doen aan de rechtsgeldigheid van de bouwvergunning. Ook het beroep van [appellant] op het voorzorgsbeginsel kan volgens de rechtbank niet slagen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1455, over de door het college van burgemeester en wethouders van Helmond verleende omgevingsvergunning voor het vervangen/verplaatsen van hoogspanningsmasten, waaronder hoogspanningsmast 121. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met het voorzorgsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aldus de rechtbank.

2.2.    De Afdeling stelt voorop dat de rechtmatigheid van de bouwvergunning vast is komen te staan met voornoemde uitspraak van de Afdeling van 14 december 2010. Het betoog van [appellant] over het voorzorgsbeginsel en de nieuwe inzichten over magneetvelden kan daaraan niet afdoen. Dit betekent verder, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat in het midden kan worden gelaten of de hoogte van hoogspanningsmast 121 in strijd is met de bestemmingsplannen "Landgoed Gulbergen" en "Buitengebied Geldrop-Mierlo".

Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat hoogspannings-mast 121 in afwijking van de bouwvergunning dichter bij zijn woning is geplaatst, overweegt de Afdeling dat het college in de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van zijn verzoek om handhaving heeft toegelicht dat, na controle van de bouwvergunning en toezicht op de uitvoering daarvan na de bouwgereedmelding, is vastgesteld dat hoogspanningsmast 121 conform de bouwvergunning is gebouwd. In de schriftelijke uiteenzetting van 10 juli 2018 heeft het college in dat verband verwezen naar een luchtfoto van hoogspanningsmast 121. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat TenneT in strijd heeft gehandeld met de bouwvergunning.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat, indien handhavend optreden niet mogelijk is, het college hem een schadevergoeding dient te betalen. Door het realiseren van hoogspanningsmast 121 en de samenvoeging van de 150 Kv-lijn met de 380 Kv-lijn is de waarde van zijn woning volgens hem met € 145.000,00 gedaald. Voor zover de bestuursrechter alleen bevoegd is te oordelen over schade tot een bedrag van € 25.000,00, had de rechtbank het verzoek in zoverre moeten beoordelen, aldus [appellant].

3.1.    De rechtbank heeft overwogen dat, daargelaten of is voldaan aan de overige voorwaarden van titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de rechtbank niet bevoegd is te oordelen over het verzoek om schadevergoeding omdat het gevorderde bedrag hoger is dan € 25.000,00. Ingevolge artikel 8:89, tweede lid, van de Awb is de bestuursrechter niet bevoegd daarover te oordelen, aldus de rechtbank.

3.2.    De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De door [appellant] gestelde schadeoorzaken hebben plaatsgevonden voor 1 juli 2013. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten neergelegde overgangsrecht volgt dat de verzoekschriftprocedure ingevolge de artikelen 8:88 tot en met 8:95 van de Awb niet van toepassing is op schade veroorzaakt door schadeveroorzakend handelen van voor 1 juli 2013. Gelet hierop, heeft de rechtbank de stelling van [appellant] dat hij schade heeft geleden als gevolg van de bouw van hoogspanningsmast 121 en de samenvoeging van de 150 Kv-lijn en de 380 Kv-lijn ten onrechte behandeld met toepassing van titel 8.4 van de Awb.

De Afdeling zal in het hiernavolgende beoordelen of het verzoek om schadevergoeding terecht is afgewezen.

3.3.    Artikel 8:73, eerste lid, van de Awb luidde tot 1 juli 2013 als volgt: "Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, kan hij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt."

3.4.    In deze procedure is geen oordeel over de rechtmatigheid van de bouwvergunning gegeven. Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding komt reeds daarom niet voor inwilliging in aanmerking.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Drop    w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

414-912.