Uitspraak 201901312/2/A1


Volledige tekst

201901312/2/A1.
Datum uitspraak: 28 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Oss,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 januari 2019 in zaak nr. 17/2391 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

Openbare zitting gehouden op 28 februari 2019 om 14:45 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter

griffier: mr. W.D. Kamphorst-Timmer

Verschenen:

[verzoeker], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, en [gemachtigde];

Het college, vertegenwoordigd door J.F.A.C. Verbruggen.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 10 januari 2019 van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2019 in zaak nr. 17/2391, het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 20 juli 2017, kenmerk PVTH/J 26839, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 13 februari 2017, kenmerk PVTH/TH 17899, tot uitspraak is gedaan op het hoger beroep in zaak nr. 201901312/1/A1;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oss aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) vergoedt.

Daartoe overweegt hij het volgende.

Gezien het feit dat de procedure met betrekking tot de gevraagde omgevingsvergunning nog niet is afgerond en de handhavingszaak daarmee samenhangt en beide immers in de bodemzaak gelijktijdig zullen worden behandeld, is er reden om wegens proceseconomische redenen over te gaan tot schorsing van de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2019 in zaak nr. 17/2391, het besluit op bezwaar van 20 juli 2017 en het besluit in primo van 13 februari 2017 en wordt de voorlopige voorziening getroffen dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort tot uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.

w.g. Troostwijk    w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter    griffier

776.