Uitspraak 201809004/2/R3


Volledige tekst

201809004/2/R3.
Datum uitspraak: 12 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

Stichting Platform Storm (hierna: Stichting), gevestigd te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn,
verzoekster,

en

de minister van Economische zaken en Klimaat en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerders.

Openbare zitting gehouden op 12 februari 2019 om 12:00 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter

griffier: mr. A. Heinen

Verschenen:
De Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [persoon], mr. dr. J.G.L. van Nus, advocaat te Amsterdam, mr. de Haan, advocaat te Amsterdam; de ministers, vertegenwoordigd door mr. L. Brand, vergezeld door ing. A.M. Bruin en mr. J.H. Keinemans;

Ter zitting zijn Enexis B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Wignand, advocaat te Zwolle, vergezeld door [gemachtigde]; en Raedthuys Windenergie B.V. en andere, vertegenwoordigd door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam, vergezeld door mr. A. Span, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], als initiatiefnemers gehoord.

Het beroep richt zich tegen vier besluiten van de ministers van 22 oktober 2018, waarbij omgevingsvergunningen in de 3e fase voor het windpark Drentse Monden en Oostermoer zijn verleend. De besluitvorming in de 3e fase ziet op de realisatie van infrastructuur voor de aanleg en exploitatie van het windpark Drentse Monden en Oostermoer.

De Stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt hij het volgende.

1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep uitsluitend zijn ingediend door de Stichting. De Stichting heeft bij brief van 6 februari 2019 een lijst met natuurlijke personen overgelegd die volgens de Stichting ook beroep hebben willen instellen. De Stichting heeft deze lijst met natuurlijke personen echter niet kenbaar gemaakt binnen de voor de betrokken omgevingsvergunningen geldende beroepstermijn. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het beroep namens die natuurlijke personen in de bodemzaak om die reden niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

2.    Het betoog van initiatiefnemers dat het beroep van de Stichting niet-ontvankelijk is, deelt de voorzieningenrechter niet. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het beroep van de Stichting ontvankelijk. Dit gelet op de doelstelling van de Stichting. Het tegengaan van de plaatsing van windmolens heeft volgens de voorzieningenrechter nauw verband met de inhoud van de bestreden besluiten.

3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunning met kenmerk OLO-1961651 ter beoordeling voor lag in een eerdere procedure bij de Afdeling waarin zij op 18 februari 2018 uitspraak heeft gedaan. Tevens stelt zij vast dat de Stichting tegen deze vergunning geen beroep heeft ingesteld. Reeds hierom moet het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van die vergunning worden afgewezen.

4.    Een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen alvorens in de hoofzaak is beslist of het besluit in stand kan blijven.

5.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat met het verzoek van de Stichting dat ziet op de besluiten met de kenmerken OLO-3165093 en OLO-3164965 geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Voor de bij deze besluiten vergunde activiteiten zullen de werkzaamheden immers pas worden uitgevoerd in het vierde kwartaal van 2019. De voorzieningenrechter verwacht dat voordien uitspraak zal zijn gedaan in de bodemzaak.

6.    Ten aanzien van de besluiten met kenmerken OLO-3165045 en OLO-3380175 ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor de bij deze besluiten vergunde activiteiten zullen de werkzaamheden deels een aanvang nemen in het vierde kwartaal van 2019. De voorzieningenrechter stelt vast dat daarmee evenmin een spoedeisend belang is gemoeid, omdat naar verwachting voor die tijd einduitspraak in de bodemzaak zal zijn gedaan.
    Met een aantal overige werkzaamheden, zoals de aanleg van enkele in- en uitritten, infrastructuur, twee kraanopstelplaatsen en enkele kabels, is reeds begonnen. Ten aanzien van deze werkzaamheden heeft de Stichting de voorzieningenrechter niet ervan kunnen overtuigen dat het hier gaat om werkzaamheden die onomkeerbaar zijn. Ook in zoverre ontbreekt spoedeisend belang. Hierbij heeft de voorzieningenrechter laten wegen dat in hetgeen de Stichting heeft aangevoerd, geen grond is gelegen voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van verweerders en initiatiefnemers dat de gevolgen van de werkzaamheden eenvoudig ongedaan gemaakt kunnen worden. Dat daaraan extra kosten zijn verbonden, is een omstandigheid die initiatiefnemers voor hun rekening en risico nemen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Heinen
voorzieningenrechter    griffier

632.