Uitspraak 200100858/1


Volledige tekst

200100858/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de stichting "Stichting Hamsterwerkgroep", gevestigd te Geleen, de stichting "Stichting Dassenwerkgroep Limburg", gevestigd te Margraten, de stichting "Stichting Aktiegroep Industrieterrein Langveld", gevestigd te Simpelveld, de stichting "Stichting Milieufederatie Limburg", gevestigd te Maastricht, en de vereniging naar Duits recht "Naturschutzbund Deutschland e.V. Stadtverband Aachen e.V.", gevestigd te Aken (Duitsland),
verzoeksters,

en

de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 1998, kenmerk T1/PG, heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de minister) aan de gemeente Heerlen inzake de hamster (Cricetus cricetus) een ontheffing als bedoeld in artikel 25 van de Natuurbeschermingswet verleend. De ontheffing geldt voor de gebieden waarop de bestemmingsplannen "Beitel-Zuid" en "Grensoverschrijdend bedrijventerrein GOB Aachen-Heerlen" betrekking hebben. De ontheffing is verleend van de verbodsbepalingen van artikel 24, eerste, tweede en derde lid van de Natuurbeschermingswet, wat betreft het vangen, pogen te vangen, onder zich hebben en vervoeren van de hamster en het verstoren of beschadigen van zijn nest of hol.

Bij besluit van 1 juni 1999, kenmerk TRCJZ/1999/5399 en TRCJZ/1999/5398, heeft verweerder de hiertegen onder meer door verzoeksters gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 april 2000, no. 199901039/1, heeft de Afdeling op onder meer het door verzoeksters ingestelde beroep beslist en het besluit van verweerder van 1 juni 1999 vernietigd.

Verweerder heeft bij besluit van 21 juli 2000, kenmerk TRCJZ/2000/9693, TRCJZ/2000/9630 en TRCJZ/2000/9596, opnieuw op de bezwaren beslist en deze ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij bepaald dat de ontheffing beperkt kan worden tot gedeelten van het gebied waarop de bestemmingsplannen "Beitel-Zuid" en "Grensoverschrijdend bedrijventerrein GOB Aachen-Heerlen" betrekking hebben.

Bij uitspraak van 15 januari 2001, no. 200004163/1, heeft de Afdeling op onder meer het door verzoeksters tegen het besluit van 21 juli 2000 ingestelde beroep beslist en dit besluit van verweerder vernietigd.

Bij besluit van 14 februari 2001, kenmerk TRCJZ/2001/1767, heeft verweerder wederom op de bezwaren beslist en het door verzoeksters gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij brief van 22 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2001, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door drs. J.W.M. Baars, bestuurslid van de Stichting Hamsterwerkgroep Limburg, en ir. ing. E.J. Gubbels, voorzitter van die stichting, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.G. Hofstede-Bron, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
Voorts is de raad van de gemeente Heerlen, vertegenwoordigd door mr. A.J.H.W.M. Versteeg, advocaat te Amsterdam, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. De Voorzitter stelt allereerst vast dat het geding, in het kader waarvan om een voorlopige voorziening is verzocht, een aanvang heeft genomen met het besluit van de minister van 6 augustus 1998, waarbij een ontheffing inzake de hamster is verleend als bedoeld in artikel 25 van de Natuurbeschermingswet. Bezwaren van verzoeksters die het kader van deze ontheffing te buiten gaan kunnen derhalve thans niet aan de orde komen. De beoordeling van het bestreden besluit wordt voorts beperkt door hetgeen de Afdeling reeds heeft geoordeeld in haar uitspraak van 15 januari 2001.

2.3. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat verweerder zich, gelet op de adviezen van het bureau Natuurbalans, het instituut Alterra en het Expertisecentrum Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, in de beslissing op bezwaar van 21 juli 2000 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een ontheffing nog slechts noodzakelijk was voor het gebied dat in de bijlage bij die beslissing gearceerd is weergegeven. De beslissing van verweerder met betrekking tot dat gearceerde gebied, namelijk dat de ontheffing daarvoor kan worden gehandhaafd, heeft de Afdeling evenwel op meerdere gronden onzorgvuldig voorbereid en/of niet deugdelijk gemotiveerd geacht. Om die reden heeft de Afdeling de beslissing van 21 juli 2000 vernietigd.

2.3.1. In de thans bestreden beslissing op bezwaar van 14 februari 2001 heeft verweerder de ontheffing van 6 augustus 1998 ingetrokken en beslist dat voor het gebied, dat in de bijlage bij de beslissing niet gearceerd is weergegeven, geen ontheffing nodig is. Met betrekking tot de wel gearceerde delen, waar in 1998 nog hamsterburchten zijn gevonden, heeft verweerder geweigerd een ontheffing te verlenen.

2.3.2. Met deze beslissing heeft verweerder op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2001. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de beslissing op bezwaar van 21 juli 2000 tot een andere beslissing had moeten komen. Verzoeksters hebben in hun beroepschrift gewezen op een rapport van Dr. U. Weinhold van het Zoologisch Instituut van de Universiteit van Heidelberg van oktober 2000, waaruit blijkt dat nog in 2000 in het gebied bewoonde hamsterburchten aanwezig zijn geweest. Ook hebben verzoeksters gewezen op het proces-verbaal van H. Crins van de Algemene Inspectiedienst van september 2000, waarin werknemers op het terrein verklaren dat zij vermoedelijk een hamster hebben waargenomen. Gelet op onder meer het door verweerder overgelegde rapport van Raskin van 19 februari 2001 en de resultaten van het door het bureau Natuurbalans naar aanleiding van de waarnemingen van de werknemers ingestelde onderzoek, behoefde verweerder de stelling van verzoekers, dat in het niet-ontheffingsplichtige gebied in 2000 nog hamsters voorkwamen, evenwel niet aannemelijk te achten. De door verzoeksters overgelegde rapporten van W.R. van Mourik van 17 april 2001 en van drs. A.J.W. Lenders van 19 april 2001 dateren van na het bestreden besluit en kunnen reeds daarom niet leiden tot een ander oordeel. De bezwaren van verzoeksters omtrent de kaart die bij het bestreden besluit is gevoegd leiden ten slotte evenmin tot een ander oordeel, nu ter zitting door verweerder de juiste kaart is overhandigd, hetgeen ook door verzoeksters is erkend. Deze kaart is aan deze uitspraak gehecht.

2.4. Gelet op het voorgaande valt niet te verwachten dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. Derhalve ziet de Voorzitter geen aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. de Vries, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. De Vries
Voorzitter

w.g. Broekman
ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2001

12-295