Uitspraak 200202145/1


Volledige tekst

200202145/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vennootschap onder firma [appellant], gevestigd te [plaats],

en

gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 8 februari 2002, no. 200200175/3 (aangehecht), heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit van verweerders op een aanvraag voor een milieuvergunning vernietigd en verweerders opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak binnen de hierin gestelde termijn een besluit te nemen en op de wettelijke voorgeschreven wijze bekend te maken.

Tegen het uitblijven van een besluit op de door haar ingediende aanvraag heeft appellante bij brief van 12 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E. van Erven, medewerker van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.

Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

2.2. Appellante kan zich er niet mee verenigen dat verweerders de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2002, no. 200200175/3, niet naleven. Appellante verzoekt de Afdeling om verweerders op te dragen per ommegaande het besluit op de aanvraag bekend te maken met als straffe een dwangsom bij niet-naleving hiervan.

2.3. Onweersproken is ter zitting komen vast te staan dat een nieuw ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd en dat de termijn voor het indienen van bedenkingen daartegen inmiddels is verstreken.

2.3.1. Ter zitting hebben verweerders gesteld dat tegen het ontwerp van het besluit bedenkingen zijn ingediend en dat er naar verwachting twee maanden nodig zijn om met inachtneming van de bedenkingen op zorgvuldige wijze op de aanvraag te beslissen.

2.4. Niet in het geding is dat niet tijdig een besluit op de aanvraag van 30 november 1999 is genomen. Eveneens is de bij voornoemde uitspraak van 8 februari 2002 met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van acht weken voor het nemen van dit besluit overschreden.

2.5. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. Het ingevolge artikel 6:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd, omdat in strijd met artikel 8:72, vierde lid en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen gevolg is gegeven aan een rechterlijke uitspraak. Verweerders dienen een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Het verzoek van appellante ertoe strekkende dat verweerders moet worden opgedragen het besluit onmiddellijk bekend te maken acht de Afdeling, gelet op hetgeen verweerders hebben opgemerkt, niet toewijsbaar.

2.6. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat voor iedere dag dat verweerder na afloop van de gestelde termijn het desbetreffende besluit niet heeft genomen en heeft bekendgemaakt een dwangsom zal worden verbeurd.

2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het met een besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van appellante van 30 november 1999;

III. draagt gedeputeerde staten van Zuid-Holland op binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. bepaalt dat indien en zolang gedeputeerde staten van Zuid-Holland niet voldoen aan het onder punt III gestelde, zij aan appellante een dwangsom verbeuren van € 200,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00 voor iedere dag dat het desbetreffende besluit niet is genomen of niet is bekendgemaakt;

V. veroordeelt gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 426,01, waarvan een gedeelte groot € 402,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellante;

VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.C. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Prins
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2002

180-372.