Uitspraak 201802070/1/A1 en201802070/2/A1


Volledige tekst

201802070/1/A1 en201802070/2/A1.
Datum uitspraak: 20 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Montfoort,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2018 in zaak nr. 17/3667 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2017 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding, het verwijderen van de geriefbosjes op het perceel achter de [locaties] te Montfoort, kadastraal bekend als Montfoort [. ..] en Montfoort [. ..] (hierna: het perceel) te beëindigen.

Bij besluit van 26 juli 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2018, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door E.M. Hilkhuijsen LL.B, zijn verschenen.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2. Op 18 mei 2016 heeft het college een verzoek om handhaving ontvangen ten aanzien van het verwijderen van de geriefbosjes en het dempen van een sloot achter op het perceel. Op 31 augustus 2016 heeft het college het verzoek afgewezen. Op 5 oktober 2016 heeft het college de eigenaar van het perceel verzocht binnen een maand de gedempte sloot in oude staat terug te brengen en nieuwe aanplant aan te brengen in plaats van de verwijderde geriefbosjes. Landschapsdeskundige Bureau Mens&Groen heeft op 30 november 2016 geadviseerd de geriefbosjes opnieuw te laten aanplanten en de ringsloot te laten hergraven, omdat door het verwijderen ervan de landschappelijke en natuurwaarden onevenredig zijn aangetast.

Bij besluit van 9 februari 2017 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de verwijderde geriefbosjes. Bij aanvullend besluit van 22 maart 2017 is meegedeeld dat het ongedaan maken van de overtreding, het uitvoeren van een werk in archeologisch beschermd gebied, kan worden gerealiseerd door het opnieuw aanplanten van pestbosjes op het perceel.

Bij besluit van 31 maart 2017 heeft het college de begunstigingstermijn van het besluit van 9 februari 2017 verlengd tot en met november 2017. Bij besluit van 26 juli 2017 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 9 februari 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 30 oktober 2017 heeft het college de begunstigingstermijn van het besluit van 26 juli 2017 verlengd tot en met 1 april 2018 en meegedeeld dat [appellant] de overtreding kan beëindigen door opnieuw geriefbosjes aan te planten op het perceel.

Het hoger beroep van [appellant]

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte niet heeft onderkend dat het de eigenaar van het perceel achter de [locatie] te Montfoort is toegestaan het op dat perceel zonder toestemming verwijderde geriefbosje in plaats van op de oorspronkelijke plaats elders op zijn perceel te herplanten, terwijl het [appellant] niet is toegestaan de geriefbosjes op een andere locatie op zijn perceel te herplanten. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat het college nog handhavend zal gaan optreden tegen de eigenaar van het perceel achter de [locatie]. Het handhavend optreden heeft er juist toe geleid dat hij het geriefbosje elders op het perceel heeft mogen herplanten, aldus [appellant].

3.1. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat op het perceel achter de [locatie] te Montfoort een geriefbosje aanwezig is geweest dat inmiddels is verwijderd. Van herplanting van het geriefbosje elders op dat perceel, zoals door [appellant] gesteld, is echter niet gebleken. Van de zijde van het college is ter zitting meegedeeld dat alsnog handhavend zal worden opgetreden tegen het verwijderen van het desbetreffende geriefbosje en dat een landschapsdeskundige verband hiermee bezig is met het opstellen van een advies. Het door [appellant] gestelde levert geen grond op voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Daarbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat de rechtbank terecht bij haar oordeel heeft betrokken dat niet is gebleken dat het college medewerking heeft verleend aan het verwijderen van het geriefbosje op het perceel [locatie] te Montfoort of dit heeft gedoogd. Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een vergelijkbaar geval waartegen niet handhavend wordt opgetreden.

Het betoog faalt.

Het incidenteel hoger beroep van het college

4. Het college betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte in het betaalde griffierecht en de proceskosten van [appellant] heeft veroordeeld, omdat de last, zoals omschreven in het besluit van 26 juli 2017, onvoldoende duidelijk en concreet is. De rechtbank heeft overwogen dat de last pas in het besluit van 30 oktober 2017, in samenhang bezien met het advies van Mens & Groen, voldoende duidelijk is omschreven. Volgens het college heeft de rechtbank niet onderkend dat het besluit van 30 oktober 2017 uitsluitend ziet op de verlenging van de begunstigingstermijn. Het college wijst er voorts op dat bij aanvullend besluit van 22 maart 2017 is meegedeeld dat de overtreding ongedaan kan worden gemaakt door het opnieuw aanplanten van geriefbosjes op het perceel en dat in het besluit van 26 juli 2017 mede is verwezen naar het advies van de Commissie van advies voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 11 juli 2017. Daarin staat dat het college de last voldoende heeft aangevuld met de omschrijving in het aanvullende besluit van 22 maart 2017. De last was in het besluit van 26 juli 2017 derhalve voldoende nauwkeurig geformuleerd, aldus het college.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 13 november 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF0309, vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te worden dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen.

In het besluit van 9 februari 2017 is in de omschrijving uitsluitend weergegeven dat een last onder dwangsom een doelmatig middel is om te bereiken dat alsnog aan de voorschriften wordt voldaan. Een omschrijving van de last als zodanig is niet gegeven. In het besluit van 22 maart 2017 heeft het college het besluit van 9 februari 2017 aangevuld en daarbij vermeld dat de overtreding ongedaan kan worden gemaakt door het opnieuw aanplanten van pestbosjes. In het aanvullend besluit is niet aangegeven dat de concretisering van de last is opgenomen in het advies van Bureau Mens&Groen van 30 november 2011. Hoewel aan het slot van dat advies een nadere concretisering is opgenomen, ontbreekt daarin een verbinding met de last. Ook in het besluit van 26 juli 2017 en het daarvan onderdeel uitmakende advies van de Commissie van advies voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 11 juli 2017, is ten aanzien van de concrete omschrijving van de last niet verwezen naar het advies van Bureau Mens&Groen. De Commissie heeft zich immers op het standpunt gesteld dat de last in de aanvulling van 22 maart 2017 voldoende duidelijk is omschreven.

Het voorgaande in aanmerking genomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college in het kader van de concretisering van de last eerst ter zitting heeft gewezen op het advies van Bureau Mens&Groen en dat de last uitsluitend in samenhang met dat advies voldoende duidelijk en concreet is.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

5. Het hoger beroep van [appellant] en het incidenteel hoger beroep van het college zijn ongegrond.

6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [appellant] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. De voorzieningenrechter wijst er voorts nog op dat het college zich ter zitting bereid heeft verklaard de aan de last verbonden begunstigingstermijn te verlengen tot 1 december 2018 in verband met het aanplantseizoen van de geriefbosjes.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de hoger beroepen ongegrond;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Slump w.g. Melenhorst
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2018

490.