Uitspraak 201704316/1/A1


Volledige tekst

201704316/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Tilburg,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 april 2017 in zaak nr. 16/9300 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2016 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het vestigen van een detailhandelszaak in het pand aan de [locatie] te Tilburg (hierna: het pand).

Bij besluit van 4 november 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.C.W. Smits, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] heeft op 14 maart 2016 een aanvraag ingediend voor het vestigen van een bloemen- en plantenwinkel in het pand.

2. Voor het perceel waarop het pand staat, geldt het bestemmingsplan "Oude Stad Zuidwest 2016", vastgesteld door de raad van de gemeente Tilburg bij besluit van 17 oktober 2016 (hierna: het bestemmingsplan). In dit plan is aan het desbetreffende perceel de bestemming "Enkelbestemming Bedrijf" toegekend. In artikel 3 van de planregels zijn voorschriften gesteld voor gronden met deze bestemming.

3. De relevante regelgeving, waaronder de relevante regels van het bestemmingsplan, is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Verloop van de procedure

4. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college de gevraagde vergunning geweigerd. Het college heeft daarbij overwogen dat het vestigen van een winkel in het pand in strijd is met de bestemming "Enkelbestemming Bedrijf" en dat het bestemmingsplan niet voorziet in regels om hiervan af te wijken. Onder "Bedrijf" wordt in dit verband niet detailhandel verstaan. Het college is niet bereid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), bezien in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), van het bestemmingsplan af te wijken. Volgens het college is het vestigen van detailhandel op deze locatie in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hoewel de Laarstraat onderdeel uitmaakt van het winkellint Korvelseweg, is het van belang om de winkels te concentreren op bepaalde delen van de Korvelseweg. Het toestaan van (solitaire) detailhandel op een bedrijventerrein achter een bestaand winkellint past hierbij niet, aldus het college.

5. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.

Beoordeling van het hoger beroep

6. [appellant] betoogt dat het vestigen van detailhandel in het pand niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert hij aan dat de verkoop van bloemen en planten voor een groot deel via internet zal plaatsvinden en dat de ruimtelijke uitstraling van de winkel beperkt zal zijn. Volgens [appellant] zorgt de vestiging van een winkel in het pand voor een betere uitstraling van de omgeving, omdat in de buurt van het pand sprake is van leegstand.

6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het vestigen van detailhandel in het pand in strijd is met artikel 3.1.1 van de regels van het bestemmingsplan.

Evenmin is in geschil dat het college bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, bezien in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Bor, omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, waardoor de aanvraag kan worden ingewilligd.

6.2. Zoals volgt uit het bepaalde in de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo en zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2985), kan de omgevingsvergunning bij toepassing van een binnenplanse afwijkingsregeling slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarnaast geldt dat het college bij een aanvraag als hier aan de orde ruimte heeft om te beslissen of het gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

6.3. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over het ontbreken van strijd met een goede ruimtelijke ordening betreft uitsluitend een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd.

De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. Daarbij heeft de rechtbank het standpunt van het college dat het detailhandel geconcentreerd wil houden in bestaande winkellinten niet onredelijk geacht.

In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist is. Hetgeen [appellant] op dit punt heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor een vernietiging van de aangevallen uitspraak.

6.4. Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het in bezwaar gehandhaafde besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij voert daartoe aan dat in de omgeving van het pand diverse andere winkels aanwezig zijn en dat derhalve geen sprake is van een concentratie van winkels op bepaalde delen van de Korvelseweg. Ter onderbouwing van dit betoog wijst hij op een bloemenwinkel die is gevestigd op het perceel Laarstraat 39A te Tilburg. Daarnaast stelt hij dat op de percelen Broekhovenseweg 130, Kraaivenstraat 23 en Pallasstraat 54 te Tilburg winkels aanwezig zijn. Wat betreft deze vier winkels is volgens [appellant] sprake is van gelijke gevallen, zodat ook de door hem beoogde winkel moet worden toegestaan.

7.1. Ook hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over de door hem gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel betreft slechts een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De bovengenoemde locaties heeft [appellant] reeds in de procedure bij de rechtbank als gelijke gevallen naar voren gebracht.

De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ten aanzien van drie van de vier door [appellant] genoemde locaties - te weten de percelen Laarstraat 39A, Broekhovenseweg 130 en Kraaivenstraat 23 te Tilburg - deugdelijk heeft onderbouwd dat geen sprake is van gelijke gevallen in planologische zin. De locatie Pallasstraat 54 te Tilburg kan blijkens de aangevallen uitspraak in planologisch opzicht wel worden aangemerkt als een gelijk geval, nu detailhandel op dat perceel, net als op het perceel van [appellant], niet is toegestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat op dit punt echter geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld, omdat het college heeft verklaard dat detailhandel op de locatie Pallasstraat 54 ook niet zal worden toegestaan en dat daartegen zo nodig handhavend zal worden opgetreden.

Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat overwegingen over de gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel in de aangevallen uitspraak onjuist zijn. Hetgeen [appellant] op dit punt heeft aangevoerd, geeft daarom evenmin aanleiding voor een vernietiging van de aangevallen uitspraak.

7.2. Het betoog faalt.

Conclusie en slot

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Breunese-van Goor
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018

208.


BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

(…)

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Besluit omgevingsrecht

Bijlage II, artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

(…)

11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Bestemmingsplan "Oude Stad Zuidwest 2016".

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

(…)

1.19 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

De inrichtingen, bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, worden alleen tot ´bedrijven´ gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan, te weten.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij transportbedrijven.

Artikel 3.1.1 Functie

De voor ´Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging onder de categorie A en B, met uitzondering van:

1. inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder jo. onderdeel D van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht,

2. risicovolle inrichtingen.

b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

c. bouwwerken van algemeen nut.

Artikel 3.1.2 Aanduidingen

Ter plaatse van de aanduiding detailhandel perifeer (dhp) zijn de voor ´Bedrijf´ aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functie.

3.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De voor ´Bedrijf´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

a. kantines en restauratieve voorzieningen;
b. kantoorruimten, zijnde maximaal 35 % van het bedrijfsvloeroppervlakte;
c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijnde maximaal 20 % van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 100m²;
d. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
f. tuinen en erven;
g. objecten voor beeldende kunst;
h. bedrijfspompen, alleen voor zover deze ten dienste staan van een transportbedrijf, geplaatst worden/zijn op het eigen bouwperceel en dienen ten behoeve van het eigen gebruik,
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan één van de onder 3.1.1 en 3.1.2 genoemde functies.

3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:

(…)

e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in 3.1.3 sub c;

f. voor de uitoefening van enige tak van handel inclusief detailhandel, anders dan volgens het bepaalde in 3.1 (…).

3.4.2 Binnenplans afwijken t.b.v. milieucategorie

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

a. het bepaalde in 3.1 sub a voor het de uitoefening van een bedrijf of een activiteit die niet voorkomt in de tot het plan behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging maar die naar aard en invloed op de omgeving overeenkomt met de toegelaten milieucategorieën;
b. uitoefening van een activiteit die in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging is vermeld in een categorie die niet is toegestaan op het betreffende perceel, tot maximaal één hogere categorie dan is weergegeven voor dat perceel, mits door of namens de aanvrager of andere betrokkenen gemotiveerd wordt onderbouwd dat:

1. de activiteit naar aard en omvang passend is in de omgeving;
2. de activiteit uit milieutechnisch oogpunt inpasbaar is;
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.