Uitspraak 201801184/1/V1


Volledige tekst

201801184/1/V1.
Datum uitspraak: 1 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 30 januari 2018 in zaak nr. NL17.7534 in het geding tussen:

[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.

Bij uitspraak van 30 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is gesteld op 14 augustus 2017 en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de ingangsdatum van die vergunning wordt gesteld op 9 september 2015 en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van dat besluit.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schülller, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1. De vreemdeling heeft eerder, namelijk op 9 september 2015, een aanvraag ingediend om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. In de loop van de procedure ter behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, gesteld dat zij tijdens haar verblijf in Tunesië in 2016 van haar echtgenoot is gescheiden. Bij besluit van 28 november 2016 heeft de staatssecretaris deze aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard, omdat Tunesië als veilig derde land moet worden aangemerkt. Bij uitspraak van 21 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard met de overweging dat de door de vreemdeling op 7 december 2016 overgelegde oproep om te verschijnen voor een verzoeningszitting van de rechtbank te Tunis (Tunesië) slechts een begin van bewijs van echtscheiding is en geen echtscheidingsvonnis vormt en dat de staatssecretaris op goede gronden dat besluit heeft genomen. Met de bevestiging door de Afdeling van die uitspraak is dat besluit in rechte komen vast te staan.

De vreemdeling heeft op 15 juni 2017 een kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag, model M35-O, ingediend, gevolgd door een ingevuld en ondertekend model M35-H op 14 augustus 2017. In de begeleidende brief van 13 juni 2017 heeft de vreemdeling tevens, met het oog op de ingangsdatum, verzocht om bestuurlijke heroverweging van het besluit van 28 november 2016. Ter staving van haar echtscheiding heeft de vreemdeling een door de Nederlandse ambassade te Riyadh (Saoedi Arabië) op [2017] gelegaliseerd echtscheidingsvonnis van de rechtbank Riyadh (hierna: het echtscheidingsvonnis) overgelegd, met als datum volgens islamitische jaartelling 21/04/1438 AH. Dat is volgens de christelijke jaartelling 16 september 2016. Blijkens de wijziging van de persoonsgegevens van de vreemdeling in de Basisregistratie Personen van de gemeente Katwijk is met het echtscheidingsvonnis het huwelijk van de vreemdeling op [2016] te Riyad ontbonden.

In het besluit van 14 augustus 2017 heeft de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat de vreemdeling gescheiden is en dat zij niet kan terugkeren naar Tunesië. De staatssecretaris heeft, onder afwijzing van het verzoek om bestuurlijke heroverweging, de ingangsdatum van de alsnog aan de vreemdeling en haar minderjarige kinderen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd (hierna in enkelvoud: de verleende verblijfsvergunning) gesteld op de datum van de tweede asielaanvraag. De staatssecretaris heeft in zijn brief van 22 januari 2018 dit als volgt toegelicht. Weliswaar heeft de vreemdeling bij de tweede asielaanvraag aangetoond dat zij daadwerkelijk is gescheiden, maar dat vormt geen reden voor intrekking van het besluit van 28 november 2016, omdat dat besluit toentertijd rechtens juist was. Omdat de vreemdeling het echtscheidingsvonnis niet eerder heeft overgelegd, ziet hij geen reden om een eerdere datum aan te houden dan de datum van de tweede asielaanvraag, aldus de staatssecretaris.

De aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris door bij zijn besluit op het verzoek om bestuurlijke heroverweging aan de alsnog verleende verblijfsvergunning een ingangsdatum te verbinden die is afgestemd op de datum van de tweede asielaanvraag niet heeft onderkend hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759, heeft overwogen, namelijk dat hij niet kan volstaan met de beoordeling of de desbetreffende vreemdeling vanaf het moment van indiening van het verzoek om terug te komen van het eerdere in rechte onaantastbare besluit in aanmerking komt voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat er aanleiding bestaat om aan de verleende verblijfsvergunning de datum van de eerste asielaanvraag, namelijk 9 september 2015, te verbinden. Daarvoor heeft de rechtbank bepalend geacht dat het echtscheidingsvonnis een bevestiging vormt van hetgeen de vreemdeling in de eerste asielprocedure heeft aangevoerd, namelijk dat haar man buiten beeld was en dat haar banden met Tunesië niet zodanig waren dat het voor haar redelijk zou zijn naar dat land terug te keren.

De grief

3. De enige grief is gericht tegen de onder 2. weergegeven overwegingen. Volgens de staatssecretaris bestaat er geen grond om de vreemdeling met terugwerkende kracht als een gescheiden vrouw aan te merken. Eerst met het echtscheidingsvonnis bestaat er een voldoende grondslag om aan te nemen dat zij daadwerkelijk is gescheiden, zodat dat vonnis niet kan worden aangemerkt als een bevestiging van hetgeen de vreemdeling in de eerste asielprocedure heeft aangevoerd. Dit brengt mee dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning heeft gesteld op 9 september 2015, aldus de staatssecretaris.

3.1. De staatssecretaris heeft niet onderkend dat de rechtbank, onder verwijzing naar voormelde uitspraak van 22 juni 2016, terecht heeft overwogen dat bij een beslissing op een verzoek om bestuurlijke heroverweging artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 niet in de weg staat aan het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met een eerdere ingangsdatum dan de datum van de opvolgende asielaanvraag dan wel het verzoek om bestuurlijke heroverweging. Dit betekent dat de staatssecretaris, gegeven de inwilliging van de tweede asielaanvraag, het verzoek van de vreemdeling om bestuurlijke heroverweging ten onrechte heeft afgewezen onder verwijzing naar de datum van deze asielaanvraag.

De grief faalt in zoverre.

3.2. De Afdeling volgt evenwel niet de overweging van de rechtbank dat de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden gesteld op 9 september 2015. Bij een beslissing op een verzoek om bestuurlijke heroverweging als hier aan de orde moet de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning worden afgestemd op de datum waarop de desbetreffende vreemdeling aan alle vereisten voldoet. Dat is in dit geval de datum van de echtscheiding van de vreemdeling, te weten 16 september 2016. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning heeft gesteld op 9 september 2015.

De grief slaagt in zoverre.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige in het hogerberoepschrift naar voren heeft gebracht, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door te bepalen dat de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning wordt gesteld op 9 september 2015 en de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bij haar bestreden besluit. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de ingangsdatum van die verblijfsvergunning, die een geldigheidsduur heeft van vijf jaar, wordt gesteld op 16 september 2016, zijnde de datum van de echtscheiding van de vreemdeling.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 30 januari 2018, NL17.7534, voor zover zij zelf in de zaak heeft voorzien door te bepalen dat de ingangsdatum van de door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 14 augustus 2017, V-nummers […], […] en […], verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt gesteld op 9 september 2015 en de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van dat besluit;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV. bepaalt de ingangsdatum van de onder II. vermelde verblijfsvergunning op 16 september 2016;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde gedeelte van het besluit van 14 augustus 2017.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. CJ. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Groeneweg
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2019

32.