Uitspraak 201803102/1/A3


Volledige tekst

201803102/1/A3.
Datum uitspraak: 6 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2018 in zaak nr. 17/6797 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2016 heeft de korpschef de aan [bedrijf] en Event Security Office B.V. verleende toestemming, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr), om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten, ingetrokken.

Bij besluit van 6 maart 2017 heeft de korpschef het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. de Back, advocaat te Rotterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.

Overwegingen

1. De korpschef heeft op 24 maart 2015 aan [bedrijf] en op 3 april 2015 aan Event Security Office B.V. de toestemming, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, verleend om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Bij brief van 3 augustus 2016 heeft de korpschef [appellant] op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de verleende toestemming, wegens incidenten met de politie in mei en juli 2016, in te trekken. Bij het besluit van 6 december 2016 heeft de korpschef de verleende toestemming ingetrokken. Dit besluit heeft hij bij het besluit van 6 maart 2017 gehandhaafd.

2. [appellant] is het niet eens met de ongegrondverklaring van zijn beroep tegen het besluit van 6 maart 2017. Hij voert aan dat de hem tegengeworpen gedragingen niet als strafbare feiten bewezen kunnen worden. Voorts voert hij aan dat onvoldoende acht is geslagen op ontlastende omstandigheden. De korpschef en de rechtbank hebben geen kennis genomen van de video-opnamen die van het incident van juli 2016 zijn gemaakt. Uit die opnamen blijkt dat hij tijdens dat incident de-escalerend heeft opgetreden. Hij heeft de betrokken politieambtenaar zijn handboeien niet aangereikt, omdat hij de situatie niet wilde laten escaleren en vreesde voor reputatieschade en represailles. Voorts was zijn gedrag tijdens het incident van mei 2016 begrijpelijk. Dat gedrag had bovendien geen verband met zijn werkzaamheden als beveiliger, aldus [appellant].

2.1. Artikel 7, tweede lid, van de Wpbr luidt:

"Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. […]"

Het vierde lid luidt: "De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. […]"

Het vijfde lid luidt: "De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend."

Paragraaf 2.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014 (hierna: de Beleidsregels) luidt:

"De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien:

[…]

c) op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.

[…]

Ad. c

Van het bepaalde onder c zal sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.

[…]"

2.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2302, komt de korpschef beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is. De invulling die in paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, is niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.

2.3. De korpschef heeft ten aanzien van het incident van mei 2016 verwezen naar een door twee politieambtenaren opgemaakt mutatierapport van 8 mei 2016. Volgens de politieambtenaren reden zij op 7 mei 2016 omstreeks 20.00 uur in burger gekleed stapvoets in hun auto toen [appellant] voorlangs wilde oversteken. Omdat de politieambtenaren doorreden, moest [appellant] wachten. Daarbij sloeg [appellant] op de auto. Nadat de politieambtenaren zich als zodanig kenbaar hadden gemaakt, bleef [appellant] zich recalcitrant jegens hen gedragen. Pas nadat zij hem een aantal keren hadden gezegd zijn legitimatiebewijs te overhandigen, deed hij dit. Nadat zij hadden laten doorschemeren dat ze wisten dat [appellant] beveiliger was, begon hij excuses te maken. Hij schrok van hun mededeling dat zijn gedrag nadelig voor zijn carrière als beveiliger kan zijn, aldus het mutatierapport.

In het besluit van 6 maart 2017 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat het slaan op een auto kwalificeert als vernieling dan wel als poging daartoe, dat vernieling een misdrijf is en dat [appellant] er derhalve blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan overtreding kan worden aangemerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Volgens de korpschef rekent hij het [appellant] verder zwaar aan dat hij zich recalcitrant naar de twee in de auto zittende politieambtenaren heeft gedragen nadat zij zich als politieambtenaren kenbaar hadden gemaakt en hem op zijn gedrag hadden aangesproken.

2.4. De korpschef heeft ten aanzien van het incident van juli 2016 verwezen naar een op 25 juli 2016 door een politieambtenaar op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen. Volgens de politieambtenaar was hij op 22 juli 2016 omstreeks 16.30 uur bezig een zich verzettende verdachte van heling aan te houden, toen achter hem een auto stopte, waaruit [appellant] en een vrouw stapten. Zij begonnen zich meteen met de aanhouding te bemoeien, waarbij zij tegen de politieambtenaar riepen dat hij de verdachte moest loslaten en dat sprake was van discriminatie. Door deze bemoeienis ging de verdachte zich heviger verzetten, waardoor de politieambtenaar hem niet onder controle kon krijgen en hij zijn handboeien liet vallen. Nadat de politieambtenaar pepperspray in het gezicht van de verdachte had gespoten, wist hij deze naar de grond te brengen. [appellant] stond inmiddels op een halve meter afstand te filmen met zijn mobiele telefoon. De politieambtenaar riep toen tegen [appellant] dat hij zijn hulp wilde en dat hij wilde dat [appellant] de gevallen handboeien aangaf. [appellant] riep daarop dat hij de politieambtenaar niet ging helpen, dat deze verkeerd bezig was en dat hij beveiliger was. De vrouw bleef roepen dat sprake van discriminatie was en dat de politieambtenaar de verdachte moest loslaten. Als gevolg van de bemoeienis was er een oploop van twintig tot dertig personen ontstaan. Een aantal van deze personen kwam dichtbij de politieambtenaar staan, die met zijn knieën op de grond zat om de verdachte onder controle te houden. Een aantal personen begon te roepen dat de politieambtenaar de verdachte los moest laten en dat sprake was van discriminatie. Vervolgens heeft een de politieambtenaar onbekende persoon de handboeien aangegeven, waardoor de verdachte geboeid kon worden. Kort hierna kwamen een aantal andere politieambtenaren ter plaatse en kon de groep omstanders op afstand worden gehouden en de verdachte naar het politiebureau worden vervoerd. [appellant] en de vrouw bleven ondertussen roepen. De politieambtenaar heeft voor zijn vertrek nog tegen [appellant] gezegd dat hij, als [appellant] echt beveiliger is, later nog contact met hem zou opnemen. Er was op dat moment geen normaal gesprek met [appellant] te voeren en ook de vrouw bleef roepen. Rond 17.45 uur bevond de politieambtenaar zich op het betrokken politiebureau en hoorde hij dat twee personen aan de balie stonden die hem wilden spreken. Deze personen waren [appellant] en de vrouw. [appellant] wilde weten of de politieambtenaar een registratie op zijn naam ging maken. De politieambtenaar antwoordde dat hij dit inderdaad ging doen en dat hij het gedrag van [appellant] niet accepteert. [appellant] zei toen dat hij de politieambtenaar had geholpen. Nadat de politieambtenaar [appellant] zijn uitlatingen op straat had voorgehouden, antwoordde [appellant] dat hij hem niet had geholpen omdat iedereen in de buurt hem kent, aldus het proces-verbaal.

In het besluit van 6 maart 2017 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat [appellant] door zijn weigering de politieambtenaar te helpen de openbare orde en de rechtsorde heeft aangetast. Volgens de korpschef kwalificeert een dergelijke weigering als het belemmeren van een handeling, door een politieambtenaar ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, dan wel als poging daartoe, is dit belemmeren een misdrijf en heeft [appellant] er derhalve blijk van gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan overtreding kan worden aangemerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.

2.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank in het licht van het mutatierapport en het proces-verbaal van bevindingen terecht het standpunt van de korpschef onderschreven dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Hieraan doet niet af dat de [appellant] tegengeworpen gedragingen mogelijk niet als strafbare feiten bewezen kunnen worden, omdat paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels de korpschef de ruimte biedt over deze gedragingen zelfstandig een oordeel te vormen. De door [appellant] ter zitting van de Afdeling vertoonde video-opnamen - die de korpschef bij zijn besluitvorming in bezwaar heeft betrokken - bieden geen grond om aan de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen te twijfelen. De vrees van [appellant] voor reputatieschade en represailles hoefde de korpschef niet te accepteren als rechtvaardiging voor de weigering de politieambtenaar te helpen. De korpschef mag immers als beoordelingsmaatstaf hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. Daarom betekent de omstandigheid, dat het gedrag van [appellant] tijdens het incident van mei 2016 geen verband houdt met zijn werkzaamheden als beveiliger, ook niet dat de korpschef dit gedrag niet aan de intrekking van de toestemming ten grondslag mocht leggen.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Minderhoud w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019

620.