Uitspraak 201803501/1/R1


Volledige tekst

201803501/1/R1.
Datum uitspraak: 6 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Barneveld,

en

de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Thorbeckelaan-Groen van Prinstererlaan" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2018, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. V.M. Bouma, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2. Het plan voorziet in de bouw van vier woningen. Het plangebied ligt tussen de Thorbeckelaan en de Groen van Prinstererlaan en wordt onder meer begrensd door achterzijden van woningen aan de Verlooplaan.

[appellant A] en [appellant B] wonen aan de Verlooplaan en kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij betogen dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep

4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan in strijd met het beleid van de gemeente Barneveld is vastgesteld. Daarvoor verwijzen zij naar de "Stedenbouwkundige visie Barneveld-Noordwest" (hierna: de stedenbouwkundige visie) bij het vorige bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" van 1 februari 2017. [appellant A] en [appellant B] betogen dat sprake is van "wonen op de tweede rang" en dat dit in het plan moet worden beoordeeld. Zij verwijzen naar de in de stedenbouwkundige visie genoemde aspecten woonkwaliteit, ontsluiting, oriëntatie op het openbaar gebied en kavelafmeting, en geven per aspect aan waarom het plan niet voldoet. In dit verband voeren [appellant A] en [appellant B] ook aan dat het plan leidt tot een inbreuk op de privacy van omwonenden door de beperkte ruimte en de ruime bouwmogelijkheden. Zij voeren onder meer aan dat de achtergevel van één van de beoogde woningen dicht op hun perceelgrens komt.

5. De raad stelt zich primair op het standpunt dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van de aspecten ontsluiting, oriëntatie op het openbaar gebied en kavelafmeting in de weg staat, omdat die aspecten geen effect hebben op de omwonenden.

Subsidiair stelt de raad dat de stedenbouwkundige visie geen beleid betreft, omdat die gevoegd is als bijlage bij de plantoelichting bij het vorige plan en niet afzonderlijk is vastgesteld. De stedenbouwkundige visie maakt alleen een inschatting mogelijk voor de haalbaarheid van toekomstige initiatieven voor "wonen op de tweede rang", aldus de raad. Voorts stelt de raad dat het voorliggende plan geen "wonen op de tweede rang" betreft, maar dat verzoeken altijd stedenbouwkundig worden beoordeeld, ook op de door [appellant A] en [appellant B] genoemde aspecten.

6. Voor zover de raad stelt dat [appellant A] en [appellant B] vanwege het relativiteitsvereiste, dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, geen beroep kunnen doen op bepaalde aspecten uit de stedenbouwkundige visie, overweegt de Afdeling als volgt. In de stedenbouwkundige visie zijn aandachtspunten en uitgangspunten vervat ter regulering van verzoeken, verbeteringen en nieuwe ontwikkelingen. Deze zijn gericht op het beschermen van de stedenbouwkundige structuur van de in de stedenbouwkundige visie aangewezen gebieden. Het belang waarvoor [appellant A] en [appellant B] bescherming zoeken is gelegen in het voorkomen van negatieve gevolgen voor hun woon- en leefklimaat als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen. Zij beroepen zich in zoverre niet op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. De Afdeling zal de beroepsgrond derhalve inhoudelijk bespreken.

7. De stedenbouwkundige visie is opgesteld bij het vorige plan "Barneveld-NoordWest", waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, en is als bijlage bij de plantoelichting van dat plan gevoegd. In de plantoelichting is onder meer opgenomen dat het plan beheersmatig is en dat daarom een stedenbouwkundige visie is opgesteld voor het gebied. Voorts is in die toelichting opgenomen dat de stedenbouwkundige visie bedoeld is om oplossingsrichtingen en randvoorwaarden te kunnen formuleren als zich ontwikkelingen voordoen die niet passen binnen dit plan, zodat gemakkelijker kan worden meegedacht met een initiatiefnemer. De stedenbouwkundige visie geeft inzicht in de bijzondere aandachtspunten van het gebied Barneveld-Noordwest. Daarin is onder meer opgenomen dat de genoemde aandachtspunten van belang zijn voor onder meer het opstellen van het bestemmingsplan. Hieruit kan worden afgeleid dat de stedenbouwkundige visie geacht moet worden een ruimere strekking te hebben dan alleen het vorige plan. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de stedenbouwkundige visie beleidsuitgangspunten bevat die de raad moet hanteren bij de vaststelling van het plan en waar de raad eventueel gemotiveerd van kan afwijken. De omstandigheid dat de stedenbouwkundige visie niet afzonderlijk is vastgesteld en gepubliceerd, doet hier niet aan af. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat verzoeken stedenbouwkundig altijd worden beoordeeld, ook op de door [appellant A] en [appellant B] genoemde aspecten. Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat oplossingsrichtingen en randvoorwaarden uit de stedenbouwkundige visie in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van het plan. Derhalve ziet de Afdeling aanleiding om te beoordelen in hoeverre de aanvullende stedenbouwkundige beoordeling van de raad past binnen de stedenbouwkundige visie.

7.1. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het voorliggende plan "wonen op de tweede rang" betreft. In de stedenbouwkundige visie is onder meer opgenomen dat regelmatig verzoeken binnen komen om op achter woningen gelegen terreinen woningen te mogen bouwen, het zogeheten wonen op de tweede rang. In het vorige plan was aan het plangebied de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Ter zitting is toegelicht dat op het perceel voorheen een school met gymzaal was gevestigd, maar dat het perceel al geruime tijd braak ligt. Het perceel ligt achter bestaande woningen en wordt bijna geheel omringd door de tuinen daarvan. Gelet hierop heeft de situatie de kenmerken van "wonen op de tweede rang". Het standpunt van de raad dat van "wonen op de tweede rang" alleen sprake is als er geen ontsluiting is en achter een woning op een perceel een woning wordt gebouwd, volgt niet uit de stedenbouwkundige visie.

7.2. In de stedenbouwkundige visie gelden voor "wonen op de tweede rang" diverse criteria, zoals woonkwaliteit, ontsluiting, oriëntatie op het openbaar gebied en kavelafmeting. Bij het aspect woonkwaliteit wordt uitdrukkelijk verwezen naar het belang van privacy van omwonenden.

De Afdeling is van oordeel dat in het plan voldoende rekening is gehouden met de aspecten ontsluiting en oriëntatie op het openbaar gebied. De beoogde woningen worden ontsloten via de bestaande inrit aan de Groen van Prinstererlaan. Wat betreft de oriëntatie op het openbaar gebied heeft de raad toegelicht dat dit is geregeld in artikel 7.2, lid 7.2.1, onder d, van de planregels en door de gevellijnen op de verbeelding. De gevellijnen op de verbeelding duiden de voorgevels aan en zijn allemaal naar de ontsluiting toe gericht. Wat betreft deze aspecten is het plan in overeenstemming met de stedenbouwkundige visie.

7.3. Uit de verbeelding blijkt dat in het plan niet wordt voldaan aan de in de stedenbouwkundige visie genoemde kavelafmetingen. Zo is de diepte van de achtertuin van één van de beoogde woningen ongeveer 5 m, terwijl in de stedenbouwkundige visie is opgenomen dat de diepte van de achtertuin ten minste 10 m dient te zijn. Hierdoor komt de achtergevel van één van de beoogde woningen dicht op de perceelgrens van [appellant A] en [appellant B] te liggen. Verder is de afstand tussen hoofdbouwmassa’s ongeveer 3 m, terwijl in de stedenbouwkundige visie is opgenomen dat de afstand tussen twee hoofdbouwmassa’s 6 m dient te zijn. Wat betreft de breedte van de kavel heeft de raad ter zitting toegelicht dat de genoemde afstand van 14 m ziet op het gehele plangebied, zodat in het plan aan die kavelafmeting wel wordt voldaan.

De Afdeling stelt vast dat sprake is van meerdere afwijkingen van de kavelafmetingen uit de stedenbouwkundige visie. De afwijkende afstanden beïnvloeden het woon- en leefklimaat, onder meer de privacy, van [appellant A] en [appellant B] nadelig, terwijl de stedenbouwkundige visie strekt tot bescherming van het woon- en leefklimaat.

Conclusie

8. Gezien het vorenstaande berust het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering voor zover het betreft het niet kwalificeren van de stedenbouwkundige visie als beleid en het niet kwalificeren van de woonbebouwing als "wonen op de tweede rang". Voorts is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd wat betreft het verband tussen de aanvullende stedenbouwkundige beoordeling en de stedenbouwkundige visie.

Het betoog slaagt in zoverre.

Bestuurlijke lus

9. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.

10. De raad dient voor zover mogelijk met inachtneming van hetgeen onder 7.3 is overwogen toereikend te motiveren in hoeverre de voorziene ontwikkeling zich verhoudt tot de gehanteerde beleidsuitgangspunten in de stedenbouwkundige visie. Daarbij dient de raad in het bijzonder aandacht te besteden aan de beoogde woning waarvan het bouwvlak het dichtst bij de woningen van [appellant A] en [appellant B] is gelegen. Zo nodig dient de raad een nieuw of gewijzigd plan vast te stellen.

11. De raad dient tevens de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten

12. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Barneveld op om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen het gebrek in het besluit van 7 maart 2018 te herstellen en;

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Michiels w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019

191-909.