Uitspraak 200200993/1


Volledige tekst

200200993/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 januari 2002 in het geding tussen:

appellante

en

de raad der gemeente Gulpen-Wittem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft de raad der gemeente Gulpen-Wittem (hierna: de gemeenteraad) gelet op de artikelen 19 en 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid tot wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Gulpen voor wat betreft de percelen kadastraal gemeente […] sectie […] nrs. […], gelegen aan de [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 3 mei 2001 heeft de gemeenteraad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 14 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 24 januari 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 14 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 13 mei 2002 heeft de gemeenteraad een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2002, waar appellante in persoon en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.C.J.M. Janssen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover van belang, kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid.

2.2. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd, dat de aangevallen uitspraak niet voldoet aan artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aangezien daarin niet met zoveel woorden aandacht is besteed aan hetgeen zij bij aanvullend beroepschrift heeft aangevoerd. Deze grief faalt.

Het in deze bepaling vervatte voorschrift om uitspraak te doen op de grondslag van het beroepschrift verplicht de rechtbank er niet toe elk naar voren gebracht argument afzonderlijk in haar uitspraak te noemen en te bespreken. In het voorliggende geval heeft de rechtbank terecht aangegeven dat het beroep gericht is tegen een voorbereidingsbesluit en heeft zij onder uitvoerige uiteenzetting van de betekenis en strekking van zulk een besluit geoordeeld dat de bezwaren van appellante daarop geen betrekking hebben, maar veeleer thuishoren in de procedures om te komen tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning en in de bestemmingsplanprocedure. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank aldus op juiste wijze aandacht besteed aan de verschillende door appellante naar voren gebrachte, tegen voorziene bestemmingswijziging en op basis daarvan uit te voeren bouwplannen gerichte, bezwaren. Langs deze weg is tevens op afdoende wijze aangegeven om welke redenen de grief van appellante dat het op bezwaar door gedaagde genomen besluit van 15 mei 2001 niet voldoet aan artikel 7:11 van de Awb geen doel treft.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. van den Brink w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

27-394.