Uitspraak 201809514/2/A3


Volledige tekst

201809514/2/A3.
Datum uitspraak: 27 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 23 oktober 2018 in zaak nrs. 18/5358 en 18/5681 in het geding tussen:

[wederpartij] wonend te [woonplaats],

en

verzoeker.

Openbare zitting gehouden op 20 december 2018 om 10:15 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. N. Verheij, voorzieningenrechter

griffier: mr. D. Rietberg

Verschenen:
Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.F.W. Boermans. [wederpartij] vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. W. Hoebba, advocaat te Amsterdam.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 23 oktober 2018, verzonden op 23 oktober 2018, van de rechtbank. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt hij het volgende.

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het college wenst met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen te bereiken dat de voorzieningenrechter alvast een oordeel geeft over enkele gronden die door hem in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak zijn aangevoerd en als voorziening te bepalen dat het college de uitleg van artikel 3.6, aanhef en onder g, en artikel 3.18, van de Marktverordening die het college in het door de rechtbank vernietigde besluit heeft gehanteerd, te mogen blijven gebruiken.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb aan de orde is.

Hetgeen het college verzoekt aan de voorzieningenrechter komt er in feite op neer dat het een definitief oordeel over enkele van door hem aangevoerde gronden verzoekt en niet om een voorlopig oordeel. De voorlopige voorzieningsprocedure is niet bedoeld om met voorrang een definitief oordeel te verkrijgen in de bodemprocedure. Het college kan desgewenst om versnelde behandeling van zijn hoger beroep verzoeken. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen dient gelet op het voorgaande te worden afgewezen.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Verheij w.g. Rietberg
voorzieningenrechter griffier

725.