Uitspraak 201708813/1/V2


Volledige tekst

201708813/1/V2.
Datum uitspraak: 20 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 oktober 2017 in zaak nr. 17/7135 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 12 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het asielrelaas van de vreemdeling houdt in dat een corrupte Iraakse officier, die tegen betaling terroristen uit detentie hielp ontsnappen, de vreemdeling onder druk heeft gezet om met hem samen te werken. Toen de vreemdeling dit weigerde heeft de officier hem beschoten (hierna: de schietpartij). Daarbij heeft de vreemdeling een schampwond opgelopen aan zijn been, waarna hij rennend aan de officier is ontsnapt. De dagen erna ontving de vreemdeling telefonische en schriftelijke bedreigingen. Daarna werd zijn winkel beklad en in brand gestoken. Gedurende de behandeling van het beroep bij de rechtbank heeft de vreemdeling een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO-rapport) overgelegd. Volgens de vreemdeling maakt hij hiermee aannemelijk dat de schietpartij heeft plaatsgevonden. Het iMMO heeft immers geconcludeerd dat de verwonding aan het been van de vreemdeling typerend is voor een schampwond.

2. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat die conclusie van het iMMO de staatssecretaris ertoe verplicht nader onderzoek te laten verrichten. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank aan de kwalificatie typerend ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend. Bij haar oordeel over het iMMO-rapport had de rechtbank ook moeten meewegen dat hij de vreemdeling heeft tegengeworpen dat hij over het deel van het asielrelaas waarop het iMMO-rapport betrekking heeft ongerijmde, niet aannemelijke en vage verklaringen heeft afgelegd, en dat de informatie in de door de vreemdeling overgelegde documenten deels strijdig is met wat de vreemdeling over dat deel van het relaas heeft verklaard.

2.1. In de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2084, heeft de Afdeling overwogen dat in het geval dat een medisch rapport een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in zijn land van herkomst of bestendig verblijf zijn letsel heeft veroorzaakt, en de staatssecretaris die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, het aan de staatssecretaris is om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Hiertoe kan de staatssecretaris gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang welke van de kwalificaties uit het Instanbul Protocol volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.

2.2. Hieruit volgt dat de rechtbank de conclusies van het iMMO-rapport had moeten beoordelen in samenhang met de andere redenen die de staatssecretaris heeft gegeven voor de ongeloofwaardigheid van het deel van het asielrelaas dat de vreemdeling met het iMMO-rapport heeft willen staven. Dit omvat naast de redenen voor de ongeloofwaardigheid van de schietpartij, ook de redenen voor de ongeloofwaardigheid van de directe aanleiding voor die schietpartij, te weten de gestelde problemen met de officier (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2373). De staatssecretaris klaagt terecht dat de rechtbank dit niet heeft onderkend.

De grief slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 oktober 2017 in zaak nr. 17/7135;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.

w.g. Verheij w.g. Graat
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018

753.