Uitspraak 201802962/3/A1


Volledige tekst

201802962/3/A1.
Datum beslissing: 18 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding van:

[appellant], wonend te Koekange, gemeente De Wolden,
appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,
verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het instemmingsbesluit van de minister van 27 februari 2018 (kenmerk: DGETM-EO / 18005460).

De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft:
a. de onderdelen D2.1 en E van het winningsplan De Wijk Fase 2 van 30 september 2016, inhoudende door de Nederlandse Aardoliemaatschappij B.V. (NAM) vertrouwelijk aan de minister meegedeelde gegevens over de bedrijfsvoeringskosten en investeringen voor het De Wijk Fase II project, alsmede een beschrijving van de omvang, structuur en samenstelling van koolwaterstoffen;
b. de niet-geanonimiseerde stukken 1 (aanbiedingsbrief van de NAM van 30 september 2016 en notitie EP201701215156 van 13 januari 2016, maar niet de overige onderdelen van het winningsplan), 2-10, 12 en 14 van de door de minister in deze zaak tevens in geanonimiseerde vorm overgelegde "lijst van stukken, behorende bij het beroep van [appellant] - Instemming Winningsplan De Wijk Fase II".

Overwegingen

1. De minister heeft de Afdeling wegens gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3. De minister voert ter motivering van het verzoek, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM2590, aan dat de vertrouwelijk meegedeelde onderdelen van het winningsplan bedrijfs- en productiegegevens bevatten. De overige stukken bevatten persoonsgegevens, zoals namen, adressen en telefoonnummers. Het vrijgeven daarvan draagt niet bij aan inzicht in de zaak en maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, aldus de minister.

4. Het belang om de vertrouwelijk door de NAM aan de minister meegedeelde bedrijfs- en productiegegevens niet openbaar te maken weegt zwaarder dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van deze gegevens. De stukken bevatten gegevens over de bedrijfsvoeringskosten en investeringen voor het De Wijk Fase 2 project en een beschrijving van de omvang, structuur en samenstelling van koolwaterstoffen. De Afdeling acht voor deze stukken het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

5. Wat de overige, hiervoor, onder Procesverloop, onder b, omschreven stukken betreft heeft de minister verzocht om de namen en overige gegevens waarmee de opstellers en geadresseerden van deze stukken identificeerbaar zijn, niet vrij te geven. Het gaat om gegevens van zowel privé-personen als van personen die bijvoorbeeld uit hoofde van hun functie van ambtenaar hebben geadviseerd over het winningsplan of gereageerd op het ontwerp-instemmingsbesluit. Het betreft geen bijzondere persoonsgegevens.

Uitgangspunt is dat alle procespartijen ongehinderd toegang hebben tot alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Onder omstandigheden kan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen en aanleiding zijn om de kennisneming van persoonsgegevens te beperken. In beginsel maakt de vermelding van naam- en adresgegevens of de herleidbaarheid van gegevens tot bepaalde personen op zichzelf geen zodanige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, dat dit een beperking van de kennisneming door procespartijen van die gegevens rechtvaardigt. Hetgeen de minister naar voren heeft gebracht biedt geen grond voor het oordeel dat in dit geval niettemin beperking van de kennisneming van de namen en andere identificeerbare gegevens in de overgelegde stukken geboden is.

Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de opstellers en geadresseerden van deze stukken weegt minder zwaar dan het belang dat alle procespartijen volledige kennis hiervan nemen. De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming van deze stukken niet gerechtvaardigd.

6. De Afdeling bepaalt dat de hiervoor, onder Procesverloop, onder b, omschreven stukken worden teruggezonden aan de minister.

7. Indien de minister geen gehoor geeft aan het hierna, onder Beslissing, onder II, omschreven verzoek om een niet-geanonimiseerde versie van de stukken waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. wijst het verzoek af wat de onder Procesverloop, onder b, omschreven stukken betreft;

II. verzoekt de minister van Economische Zaken en Klimaat binnen 7 (zeven) dagen na heden een niet-geanonimiseerde versie van de onder Procesverloop, onder b, omschreven stukken aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen;

III. wijst het verzoek voor het overige toe.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2018