Uitspraak 201800085/1/A3


Volledige tekst

201800085/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 november 2017 in zaken nrs. 17/1577 en 17/1888 in het geding tussen:

[appellant]

en

de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2017 heeft de raad het door [appellant] gedane verzoek om hem met toepassing van de hardheidsclausule een vierde toetskans te geven, afgewezen.

Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 15 juni 2017 heeft de raad [appellant] van het tableau geschrapt met ingang van 17 augustus 2017.

Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 november 2017 heeft de rechtbank de door
[appellant] tegen de besluiten van 6 juni 2017 en 21 augustus 2017 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.A. IJpelaar, advocaat te Wassenaar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. Veenboer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] volgde sinds februari 2014 de beroepsopleiding advocaten. Om deze te voltooien diende hij alle examenonderdelen met goed gevolg af te leggen. Voor het examenonderdeel major burgerlijk recht heeft [appellant] echter geen voldoende gehaald. Hij heeft deze toets op 18 oktober 2014 en 9 april 2015 digitaal afgelegd met als resultaat respectievelijk een 4,5 en een 4,3. Op 7 september 2016 heeft [appellant] de toets mondeling afgelegd met als resultaat een 4,5. Volgens artikel 3.19, zesde lid, van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda), kan een toets maximaal driemaal worden afgelegd. Volgens het negende lid van die bepaling kan de raad een extra toetskans geven in gevallen waarin toepassing van het zesde lid zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De raad heeft het verzoek om een extra toetskans afgewezen.

1.1. Volgens artikel 8c, derde lid, onder b, van de Advocatenwet, wordt een voorwaardelijk ingeschreven advocaat van het tableau geschrapt indien na drie jaar niet alle examens met gunstig gevolg zijn afgelegd. [appellant] stond vanaf 28 februari 2014 voorwaardelijk ingeschreven. Omdat hij na drie jaar geen bewijs kon overleggen dat alle examens met gunstig gevolg zijn afgelegd, heeft de raad besloten om [appellant] na een periode van twee maanden na kennisgeving van het besluit van het tableau te schrappen.

1.2. [appellant] heeft, nadat hij de eerste twee kansen niet had gehaald, een psychiater geraadpleegd. Deze heeft op 11 april 2016 verklaard dat [appellant] bij het maken van schriftelijke toetsen op wisselende basis door stress en angst wordt geblokkeerd. Op grond van deze verklaring heeft de raad toegestaan dat [appellant] de derde toets mondeling zou afleggen.

Vanaf maart 2016 speelde bij [appellant] een privéomstandigheid. Deze omstandigheid staat volgens [appellant] los van de reden waarom hij de eerste twee toetskansen niet heeft gehaald. Begin september 2016 dacht [appellant] dat hij in staat was de mondelinge toets met een voldoende resultaat af te leggen. Nadat hij een onvoldoende had behaald voor de toets, heeft hij de raad op 18 januari 2017 verzocht om hem een extra toetskans te geven. Ter onderbouwing van zijn verzoek is hij naar zijn psychiater gegaan. Deze heeft op 10 februari 2017 een verklaring over de situatie van [appellant] opgesteld, waarin staat: "In 2016 is hij overbelast geraakt door een combinatie van problemen in zijn gezin. Dit alles zorgde ervoor dat hij in sterk verminderde mate in staat was die concentratie op te brengen die voor (de voorbereiding op) de toets Burgerlijk Recht noodzakelijk was. Patiënt presteerde hierdoor derhalve onder zijn kunnen. Op medische gronden ondersteun ik dan ook zijn verzoek om met beroep op de hardheidsclausule een nieuwe kans te krijgen." Na een verzoek om verduidelijking heeft de psychiater vervolgens op 24 april 2017 in een e-mailbericht verklaard: "Desgevraagd kan ik u melden dat de situatie die ik toen weergaf, natuurlijk ook inhield dat patiënt geen inzicht had in zijn eigen (dis)functioneren en daar dus ook geen consequenties aan kon verbinden."

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [appellant] geen vierde toetskans te geven. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat het mogelijk is om een "behoud toetskans" aan te vragen en daarmee het tijdstip waarop een toets wordt afgelegd min of meer zelf te bepalen. [appellant] heeft dit niet aangevraagd. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] moet worden geacht hiertoe in staat te zijn geweest. De raad hoefde volgens de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de door [appellant] overgelegde verklaringen van de psychiater. De rechtbank acht de zeer korte, achteraf opgestelde verklaringen van de psychiater, met name de derde verklaring, gelet op de omstandigheden van het geval onvoldoende inzichtelijk en niet zonder meer navolgbaar. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat [appellant] de toetsen ondernemingsrecht op 30 september 2016, jaarrekeninglezen op 27 oktober 2016 en beroepsattitude en beroepsethiek op 11 november 2016 wel heeft gehaald met respectievelijk een 8, 9 en een 7. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de raad [appellant] van het tableau mocht schrappen na een termijn van twee maanden.

Hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid het verzoek mocht afwijzen. De rechtbank mocht niet zelf de verklaringen van de psychiater duiden en overwegen dat de verklaringen onvoldoende inzichtelijk zijn. Daarvoor had ze een medisch deskundige moeten benoemen. De rechtbank heeft het feit dat de latere toetsen wel zijn gehaald ten onrechte zo uitgelegd dat hieruit zou blijken dat de verklaringen van de psychiater niet navolgbaar zijn. De reden dat [appellant] de latere toetsen wel heeft gehaald, is dat het na-ijlend effect van de stress aan het wegebben was. Hij heeft geen reële kans gehad om de toets te halen en het besluit berust niet op een goede belangenafweging. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hij van het tableau mocht worden geschrapt, aldus [appellant].

4. Het gaat om het toepassen van een hardheidsclausule waarbij de raad zowel beleids- als beoordelingsruimte heeft. De Afdeling acht het, net als de rechtbank, niet onredelijk dat de raad bij het toepassen van de hardheidsclausule een restrictief beleid voert.

4.1. De tweede verklaring van de psychiater, van 10 februari 2017, is opgesteld vijf maanden na de toets, is zeer kort en gebaseerd op twee consulten in januari 2017. De psychiater heeft in die verklaring te kennen gegeven dat [appellant], kort gezegd, te weinig concentratie op kon brengen voor de toets. Hierin kan redelijkerwijs niet gelezen worden dat [appellant] geen inzicht had in zijn functioneren, zoals de psychiater op 24 april 2017 heeft verklaard. Deze laatste verklaring is gegeven naar aanleiding van een gericht verzoek om toelichting van [appellant] en zonder dat een consult heeft plaatsgevonden. De verklaring van 24 april 2017 is zeer kort, zonder onderbouwing en pas opgesteld zeven maanden nadat de toets was afgelegd. Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat deze twee verklaringen, met name die van 24 april 2017, onvoldoende inzichtelijk en niet zonder meer navolgbaar zijn en dat de raad geen doorslaggevende betekenis aan de verklaringen heeft hoeven toekennen. Dat en waarom [appellant] de latere toetsen wel heeft gehaald, is voor dit oordeel niet van belang. Om de inzichtelijkheid en navolgbaarheid te beoordelen is geen medische kennis vereist en met dit oordeel worden de verklaringen niet in medisch opzicht geduid. Het benoemen van een medisch deskundige was dan ook niet noodzakelijk.

4.2. [appellant] had de mogelijkheid de toets op een later moment af te leggen. Dat hij te weinig concentratie op kon brengen bij de voorbereiding, betekent niet dat niet van hem gevergd kon worden om een behoud toetskans aan te vragen en in dat kader de privéomstandigheid aan te kaarten. De verklaring van de psychiater dat hij geen inzicht had in zijn eigen functioneren betekent niet dat de raad dit redelijkerwijs niet van hem kon vergen, nu, zoals is overwogen onder 4.1, deze verklaring onvoldoende inzichtelijk en niet zonder meer navolgbaar is. [appellant] heeft zijn privéomstandigheid slechts summier met zijn patroon besproken. De patroon is bij uitstek de persoon om zaken omtrent de opleiding mee te bespreken. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de relatie tussen hem en zijn patroon zodanig was dat hij aan hem geen advies kon vragen. Het standpunt van de raad, dat van [appellant] verwacht had mogen worden dat hij een behoud toetskans had aangevraagd, omdat hij met zijn ruime maatschappelijke ervaring in staat wordt geacht om in een dergelijke situatie die maatregelen te (laten) nemen die voorkomen dat hij terecht komt in een dergelijke situatie, acht de Afdeling met de rechtbank niet onredelijk. Nu hij heeft nagelaten om een behoud toetskans aan te vragen, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat hij geen reële kans heeft gehad om de toets te halen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad, in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken, [appellant] heeft toegestaan de derde toets mondeling af te leggen.

4.3. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad geen goede belangenafweging heeft gemaakt. Hij heeft in deze belangenafweging ook het algemene belang van de kwaliteit van de advocatuur en een goede rechtsbedeling mogen meewegen.

4.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad het verzoek om een vierde toetskans mocht afwijzen, omdat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

5. De raad heeft geen beslissingsruimte bij het toepassen van artikel 8c, derde lid, van de Advocatenwet. Niet in geschil is dat [appellant] na drie jaar geen bewijs kon overleggen dat alle examens met gunstig gevolg zijn afgelegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] van het tableau mocht worden geschrapt.

Slotsom

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Van Eck w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018

280-851.