Uitspraak 200105002/1


Volledige tekst

200105002/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

burgemeester en wethouders van Almelo
appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 27 september 2001 in het geding tussen:

[partij], wonend te [woonplaats]

en

appellanten.

1. Procesverloop

Bij brief van 20 juli 2000 hebben appellanten, mede namens de gemeenteraad en de burgemeester van Almelo, aan [partij] meegedeeld dat de gemeenteraad in zijn vergadering van 13 juli 2000 drie gebieden heeft aangewezen, waar per gebied maximaal één prostitutie-inrichting mag worden gevestigd en dat het gedeelte van de [locatie], waar [partij] haar massagesalon heeft gevestigd, niet is aangewezen, zodat vestiging van een massagesalon hier niet mogelijk is.

Bij besluit van 28 november 2000 hebben appellanten het hiertegen door [partij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij dat besluit hebben appellanten [partij] voorts meegedeeld dat zij iedere vorm van schadevergoeding afwijzen. Dit besluit en het advies van de Commissie van Advies voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften en klachten, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 27 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 28 november 2000 gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 22 november 2001 heeft [partij] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door J.E. Eshuis, ambtenaar der gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 26 oktober 1998 heeft de burgemeester van Almelo (hierna: de burgemeester), voor zover thans van belang, de sluiting bevolen van de massagesalon van [partij], gevestigd aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is na de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 27 april 2000 in zaak nos. 200001305/1 en 200001305/2 in rechte onaantastbaar.

2.2. In haar tegen de brief van 20 juli 2000 gerichte bezwaarschrift heeft [partij] betoogd dat, indien deze brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) inhoudt, sprake is van een fictieve weigering te beslissen op haar eerdere verzoeken om een vergunning. Voorts heeft [partij] bij deze brief bezwaar gemaakt tegen de door haar gestelde fictieve weigering van appellanten om haar schadevergoeding toe te kennen in verband met omzet- en winstderving en waardedaling als gevolg van de sluiting van het pand.

2.3. Appellanten betogen met succes dat de rechtbank het tegen de afwijzing door appellanten van haar verzoek om schadevergoeding gerichte beroep van [partij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en naar appellanten heeft verwezen ter behandeling als bezwaarschrift. Nu het verzoek om schadevergoeding betrekking heeft op de schade die [partij] stelt te hebben geleden als gevolg van het sluitingsbevel van de burgemeester van 26 oktober 1998, was de burgemeester bevoegd en gehouden hierop te beslissen. Appellanten hadden het verzoek om schadevergoeding derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb dienen door te zenden aan de burgemeester. Deze dient alsnog op het verzoek te beslissen. De rechtbank heeft dit miskend. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [partij], voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, niet-ontvankelijk is verklaard en is teruggewezen naar appellanten ter behandeling als bezwaarschrift. Overigens valt niet wel in te zien dat de burgemeester gehouden zou zijn de gestelde schade te vergoeden, nu het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit, gelet op de hiervoor vermelde uitspraak van 27 april 2000, voor rechtmatig moet worden gehouden.

2.4. Appellanten betogen verder evenzeer met succes dat de rechtbank het beroep van [partij], voor zover dit betrekking had op het uitblijven van een beslissing op de beoogde vergunningaanvraag van 18 april 2000, ten onrechte gegrond heeft verklaard en, zelf voorziende, het bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard. Het verzoek van 18 april 2000 had betrekking op verlening van een vergunning krachtens de Verordening op de prostitutie-inrichtingen, die op 13 juli 2000 door de raad is vastgesteld (hierna: de verordening). Aangezien de verordening op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kon eerst vanaf deze dag op vergunningaanvragen worden beslist. Het verzoek van 18 april 2000 hoefden appellanten niet als een aanvraag om verlening van vergunning in de zin van artikel 3 van de verordening aan te merken, nu het niet is gedaan door indiening van een daarvoor vastgesteld formulier. Nu [partij] het formulier eerst medio september 2000 heeft ontvangen, dit nimmer heeft ingediend en op 28 september 2000 heeft verzocht om uitstel van de procedure in afwachting van de uitspraak van de Afdeling, is geen aanvraag gedaan en is geen termijn, als bedoeld in artikel 4:13 van de Awb, aangevangen en overschreden. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat appellanten in gebreke waren en het beroep dientengevolge gegrond verklaard. De aangevallen uitspraak komt ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking. Nadere besluitvorming door appellanten ten aanzien van het door [partij] ingediende verzoek is niet vereist. Overigens staat het [partij] vrij om alsnog bij de burgemeester een aanvraag in te dienen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt, gelet op het voorgaande, gedeeltelijk voor vernietiging in aanmerking.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 27 september 2001, in zaak 01/21 GEMWT Q1 A, voor zover daarbij het beroep van [partij], voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, is verwezen naar appellanten ter behandeling als bezwaarschrift;

III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Almelo van 28 november 2000, nr. 572/b&b/bo/bw, voorzover het de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding betreft;

IV. vernietigt de uitspraak voorts, voor zover daarbij het beroep van [partij], voor zover dat betrekking heeft op de weigering van appellanten om te beslissen op de door haar ingediende vergunningaanvraag, gegrond is verklaard, en de rechtbank, zelf voorziende, het bezwaar van [partij] alsnog gegrond heeft verklaard;

V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

45-383.