Uitspraak 201707144/1/R3


Volledige tekst

201707144/1/R3.
Datum uitspraak: 19 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Balkbrug, gemeente Hardenberg,

en

de raad van de gemeente Hardenberg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] te Balkbrug" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2018, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigde] en [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door H.J. Jipping en E. Greving, zijn verschenen.
Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan heeft betrekking op het perceel aan [locatie 1] te Balkbrug, waar het bedrijf van [belanghebbende] is gevestigd. Het plan maakt het mogelijk om op dit perceel bedrijfsactiviteiten te verrichten tot een milieucategorie 3.2, zoals vermeld op de bij de planregels behorende Staat van bedrijven. Daarbij is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - grindwasbedrijf" een grindwasbedrijf en ondergeschikt een betonwarenbedrijf toegestaan. Het oude plan "Buitengebied Avereest, locatie De Pol te Balkbrug" stond op deze locatie bedrijven met een lagere milieucategorie toe. Verder maakt het plan uitbreiding van de opslagmogelijkheden en de bedrijfsbebouwing mogelijk. Met het plan worden volgens de plantoelichting de bestaande bedrijfsactiviteiten die niet binnen het voorgaande plan passen gelegaliseerd.

[appellant] en anderen wonen aan onderscheidenlijk [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] en [locatie 6] te Balkbrug. De appellanten die aan [locatie 6] wonen, zijn tevens eigenaar van de gronden ten oosten van het plangebied. Deze gronden gebruiken zij voor hun melkveehouderij. [appellant] en anderen richten zich tegen het plan, omdat hun woon- en leefklimaat volgens hen ernstig zal worden aangetast door de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] die verband houden met het wassen, verwerken en opslaan van verontreinigd dakgrind, alsmede de productie van elementen van beton. De raad heeft volgens hen bij de vaststelling van het plan de betrokken belangen niet zorgvuldig afgewogen. Dit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:4 van de Awb, aldus [appellant] en anderen. Ook is artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) volgens hen niet in acht genomen.

Bestuurlijke lus

2. In deze tussenuitspraak zijn gebreken in het bestreden besluit geconstateerd. Op grond van artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat doet de Afdeling in deze tussenuitspraak door de raad op te dragen de geconstateerde gebreken in het plan te herstellen. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting bespreekt de Afdeling hierna zowel de beroepsgronden die slagen als die falen.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wettelijke bepalingen en planregels

4. De wettelijke bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende overwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

5. [appellant] en anderen betogen dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro mogelijk maakt. Volgens hen heeft de raad de behoefte aan die ontwikkeling in strijd met genoemde bepaling onvoldoende gemotiveerd en stelt de raad ten onrechte dat binnen bestaand stedelijk gebied geen geschikte locatie voor het bedrijf van [belanghebbende] beschikbaar is. [appellant] en anderen wijzen in dit verband op het grotendeels braakliggende bedrijventerrein Katingerveld op zo’n 250 m ten westen van het plangebied dat volgens hen geschikt is voor de vestiging van het bedrijf.

5.1. De raad stelt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat in het voorgaande plan al een bedrijfsbestemming aan het plangebied was toegekend. De omstandigheid dat een ander type bedrijf is toegestaan maakt volgens de raad niet dat gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

5.2. Blijkens de verbeelding is aan het plangebied grotendeels de bestemming "Bedrijf" toegekend. Aan het noordelijk deel van het plangebied zijn tevens de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - grindwasbedrijf" en een aanduiding "maximum bouwhoogte 14 m" toegekend. Aan het zuidelijk deel van het plangebied is de aanduiding "maximum bouwhoogte 9 m" toegekend. Verder is aan een strook grond aan de oost-, west-, en zuidzijde van het plangebied de bestemming "Groen" toegekend. Deze strook wordt onderbroken ter plaatse van de bestaande en de voorziene ontsluiting van het plangebied.

5.3. In het voorgaande plan "Buitengebied Avereest, locatie De Pol te Balkbrug" waren aan het plangebied eveneens een groen- en een bedrijfsbestemming toegekend. Aan een deel van de gronden met een groenbestemming was tevens de functieaanduiding "bos" toegekend. Binnen de bedrijfsbestemming waren twee bouwvlakken toegekend met een aanduiding "maximum bouwhoogte 8 m" en "minimum dakhelling (graden) 40" onderscheidenlijk een aanduiding "maximum bouwhoogte 7,5 m" en "minimum dakhelling (graden) 25".

5.4. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of de voorgenomen ontwikkeling dient te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, moet bij de beantwoording van die vraag in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.

5.5. Ten opzichte van het voorgaande plan is in het voorliggende plan de bedrijfsbestemming qua ruimtebeslag fors groter geworden en de groenbestemming fors kleiner. De functie van de gronden is deels gewijzigd van "Groen" naar "Bedrijf" en van "Bedrijf", waarin bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan naar "Bedrijf", waarin bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 en een grindwasbedrijf en ondergeschikt betonwarenbedrijf zijn toegestaan met silo’s en keerwanden. Het voorliggende plan voorziet verder in een nieuwe ontsluiting. De bouwhoogte is ten opzichte van het voorgaande plan verhoogd van 8 m en 7,5 m naar, onderscheidenlijk, 14 m en 9 m. Verder zijn er, anders dan in het voorgaande plan het geval was, in het voorliggende plan geen bouwvlakken opgenomen, maar mag binnen de gehele bedrijfsbestemming worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 60 % van de totale bedrijfsbestemming. Uit het bij het plan behorende "Ruimtelijk Kwaliteitsplan [locatie 1]" (hierna: ruimtelijk kwaliteitsplan) volgt weliswaar dat het niet de bedoeling is om 60 % van de bedrijfsbestemming maximaal te bebouwen, maar wel wordt een flink deel verhard en zijn bouwwerken niet zijnde gebouwen toegestaan, zoals silo’s en keerwanden, ook deels op plaatsen waar dat in het voorgaande plan niet was toegestaan. In vergelijking met het voorgaande plan zijn de bebouwingsmogelijkheden van het voorliggende plan met meer dan 4.500 m2 toegenomen. Reeds daarom is de Afdeling van oordeel dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, aanhef en onder i, van het Bro mogelijk maakt.

5.6. Dit betekent dat de raad de voorziene ontwikkeling in de toelichting bij het plan dient te motiveren aan de hand van de stappen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De raad heeft dit verzuimd, zodat de raad niet aan de hand van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro inzichtelijk heeft gemaakt dat met de binnen het plangebied voorziene bestemming "Bedrijf" wordt voorzien in een behoefte. Evenmin heeft de raad gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het bestreden besluit is dus in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro tot stand gekomen.

Het betoog slaagt.

Ontsluiting van het plangebied

6. [appellant] en anderen betogen dat de in het plan mogelijk gemaakte ontsluitingen verkeersonveilig zijn. De bestaande ontsluiting aan de zuidzijde van het plangebied is volgens [appellant] en anderen verkeersonveilig, omdat een fietspad moet worden overgestoken, er in het betreffende gebied al zes ontsluitingen op de N377 zijn en veel verkeersbewegingen plaatsvinden van en naar het bedrijf van [belanghebbende]. De voorziene ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied is volgens [appellant] en anderen verkeersonveilig, omdat het verkeer op de oprit naar de N48 niet bedacht zal zijn op afslaand en tegemoetkomend verkeer van en naar het bedrijf van [belanghebbende].

6.1. Blijkens de verbeelding maakt het plan een ontsluiting mogelijk op de N377 aan de zuidzijde van het plangebied en een ontsluiting op de oprit naar de N48 aan de oostzijde van het plangebied. Over de ontsluiting staat in artikel 3, lid 3.5.1, van de planregels het volgende: "a. Gebruik ten behoeve van de "specifieke vorm van bedrijf-grindwasbedrijf" als bedoeld in artikel 3.1, sub b, is toegestaan onder de voorwaarde dat binnen 1 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan een ontsluitingspunt waarvan het ontwerp is goedgekeurd door de wegbeheerders en de hiervoor benodigde verkeersvoorzieningen aan de N48 en de N377 zijn gerealiseerd. b. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.5.1, sub a, kan na goedkeuring van de wegbeheerders een langere termijn dan 1 jaar worden toegestaan."

6.2. Over de bestaande ontsluiting aan de zuidzijde is ter zitting besproken dat partijen het erover eens zijn dat deze ontsluiting vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid geen goede ontsluiting is. De raad en [belanghebbende] hebben in dat kader naar voren gebracht dat het niet de bedoeling is deze bestaande ontsluiting te blijven gebruiken wanneer de nieuwe ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied is gerealiseerd. De Afdeling stelt evenwel vast dat niet in het plan is geregeld dat het gebruik van de ontsluiting aan de zuidzijde van het plangebied moet worden beëindigd als de ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied is gerealiseerd. Nu de raad over de ontsluiting van het plangebied in de planregels niet heeft geregeld wat hij vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht, is het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en dus in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt in zoverre.

6.3. Over de voorziene ontsluiting aan de oostzijde is ter zitting besproken dat er overleg is geweest tussen de gemeente, de provincie Overijssel en [belanghebbende] om een nieuwe, verkeersveilige ontsluiting van het plangebied te realiseren. Door deze aan de oostzijde van het plangebied te realiseren hoeft het verkeer van en naar [belanghebbende] niet langer het fietspad over te steken. Dit draagt volgens de raad bij aan een grotere verkeersveiligheid. Voor de realisering van de ontsluiting aan de oostzijde zijn aanpassingen aan de weg en verkeersmaatregelen nodig. Een voorlopig ontwerp van de beoogde ontsluiting is volgens de raad uitgangspunt geweest voor het bestemmingsplan. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een ontsluiting kan worden gerealiseerd aan de oostzijde van het plangebied en die aanvaardbaar is uit het oogpunt van verkeersveiligheid.

Het betoog faalt in zoverre.

Geluid

7. [appellant] en anderen betogen dat uit metingen blijkt dat de geluidbelasting van de bedrijfsactiviteiten het omgevingsgeluid overstijgt en dat niet voldaan wordt aan de in de omgevingsvergunning opgenomen geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Ter zitting is gebleken dat [appellant] en anderen eraan twijfelen of de representatieve bedrijfssituatie, zoals is onderzocht in het aan het plan ten grondslag gelegde akoestische rapport, wel overeenkomt met de feitelijke situatie. Zo is volgens [appellant] en anderen niet duidelijk wat de gevolgen voor de geluidbelasting zijn van de nieuwe ontsluiting en van de stortband. Voorts is volgens [appellant] en anderen de veronderstelling dat het verkeer van en naar het plangebied opgaat in het verkeer op de N377 niet juist.

7.1. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat niet zal worden voldaan aan de geluidvoorschriften in de omgevingsvergunning overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

7.2. Aan het plan is het door Adviesbureau VOBRU opgestelde akoestisch rapport van 10 november 2012 (hierna: het akoestisch rapport) ten grondslag gelegd. Ter zitting is besproken dat in het akoestisch rapport rekening is gehouden met schermen rond de bedrijfsbestemming die deels noodzakelijk zijn voor de geluidafscherming. Daarbij is geconstateerd dat deze schermen niet zijn geregeld in het plan. Verder is besproken dat in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met eerder genoemde ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied. In het akoestisch rapport staat verder dat het inrichtingsgebonden verkeer niet betrokken is in het akoestisch rapport, omdat het verkeer van en naar [belanghebbende] direct wordt opgenomen in het verkeer op de drukke verkeersweg de N377. Bij de voorziene ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied rijdt het verkeer van en naar [belanghebbende] echter op de oprit van de N48 en niet direct op de N377. [appellant] en anderen hebben ter zitting aangevoerd geluidhinder te vrezen van het aanrijdende en afremmende vrachtverkeer van en naar [belanghebbende] ter plaatse van de voorziene ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied.

Omdat in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met een ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied en daarnaast geluidschermen zijn betrokken zonder dat is gewaarborgd dat deze geluidschermen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden, mocht de raad zich bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de te verwachten geluidhinder niet baseren op het akoestisch rapport. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

Bodem

8. [appellant] en anderen voeren aan dat grondwater wordt onttrokken voor het bedrijfsproces en om het aanwezige grind te wassen. Daarnaast kan het als gevolg daarvan verontreinigd water terecht komen in het oppervlaktewater en de bodem, aldus [appellant] en anderen. Volgens [appellant] en anderen is daarnaast niet bekend of de bestaande betonvloer in de inrichting voldoet aan de daarvoor geldende voorschriften en regelgeving.

8.1. In paragraaf 4.8 van de plantoelichting staat dat er een gescheiden terreinriolering komt, waarbij al het schone hemelwater wordt afgekoppeld van het proceswater en huishoudelijk afvalwater. Het niet verontreinigde hemelwater wordt geloosd in de omliggende sloten. De hoeveelheid proceswater wordt sterk beperkt door de recirculatie van het proceswater na behandeling in een eigen waterzuiveringsinstallatie. De vuil- en gronddeeltjes worden door middel van twee cycloonfilters en schudzeven uit het proceswater gehaald en in het naastgelegen slibdepot voor rijping gedeponeerd. Na 3 tot 4 keer hergebruik wordt het surplus aan afvalwater geloosd op de gemeentelijke persrioolleiding. Het proceswater wordt volgens de plantoelichting steeds aangevuld met hemelwater dat op de werkvloer valt en bronwater uit de bronpomp. In de afvalwaternotitie is volgens de plantoelichting een berekening opgenomen van de hoeveelheid verontreinigd proceswater en huishoudelijk afvalwater en schoon hemelwater. In de afvoerleiding is een grote buffertank opgenomen met inhoud van 200 m3, alsmede een extra slibvangput en een olie-/benzineafscheider. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de kwaliteit van het afvalwater voldoet aan de kwaliteitseisen voor afvoer naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie, aldus de plantoelichting. Door de tussenschakeling van een buffertank wordt gezorgd voor een continu afvoerdebiet op de gemeentelijke persleiding zonder piekbelastingen en het voorkomt dat het achterterrein bij langdurige regenval blank komt te staan. De afvalwatersituatie is volgens de plantoelichting besproken met vertegenwoordigers van de waterschappen Reest en Wieden en Velt en Vecht. De beide waterschappen, die zich ter plaatse op de hoogte hebben gesteld, hebben te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de afvalwatersituatie op de locatie, de beperking van het waterverbruik, waarbij het hemelwater wordt gebruikt als proceswater en de noodzaak om het uitgewerkte proceswater via de gemeentelijke riolering te lozen. Met het hergebruik van het hemelwater op de werkvloer wordt voor voldoende compensatie gezorgd vanwege het verharde oppervlak, aldus de plantoelichting. Gelet op de plantoelichting zijn de gevolgen van het vrijkomende verontreinigde water bij de vaststelling van het plan bezien. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat nader onderzoek nodig was.

Voor zover [appellant] en anderen eraan twijfelen of de aanwezige betonvloer voldoet aan de daarvoor geldende voorschriften betreft dit een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Ecologie

9. [appellant] en anderen betogen dat het uitgevoerde veld- en bureauonderzoek naar ecologie niet deugdelijk is. Zij voeren aan dat de resultaten van dit onderzoek niet overeenkomen met hetgeen zij feitelijk waarnemen. Verder is daarin ten onrechte niet vermeld dat het plangebied ten westen grenst aan de zogenaamde Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS, nu: Natuurnetwerk Nederland) en ten oosten aan weidegronden en de eigendommen van omwonenden. Ook is ten onrechte niet ingegaan op de negatieve invloed van de illegale bomenkap in het plangebied, aldus [appellant] en anderen.

9.1. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect ecologie en de resultaten van het in dat kader verrichte onderzoek. Daarin is geconcludeerd dat op voorhand in redelijkheid kan worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. De stelling van [appellant] en anderen dat de resultaten van het verrichte ecologisch onderzoek niet overeenkomen met hun eigen waarnemingen biedt onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan het verrichte onderzoek.

Ter zitting is gebleken dat [appellant] en anderen in hun betoog dat het plangebied ten westen grenst aan de EHS doelen op het gebied aan de andere kant van de N48. Dit gebied grenst niet direct aan het plangebied. In de plantoelichting staat dat dit het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS is. Het betoog dat het plangebied grenst aan de EHS mist dus feitelijke grondslag. Voorts hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de door hen genoemde gronden ten oosten van het plangebied in het onderzoek hadden moeten worden betrokken.

Over het betoog dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de illegale kap van bomen in het plangebied overweegt de Afdeling dat ter zitting is komen vast te staan dat bedoelde bomen in 2012 zijn gekapt. Bij het ecologisch onderzoek dient te worden uitgegaan van de feitelijk bestaande situatie. In het ecologisch onderzoek behoefde dan ook geen rekening te worden gehouden met de in 2012 gekapte bomen. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet op de resultaten van het verrichte ecologisch onderzoek mocht baseren.

Het betoog faalt.

Externe veiligheid

10. [appellant] en anderen betogen dat over de externe veiligheid alleen aannames zijn gedaan zonder dit met een concreet onderzoek te onderbouwen. Ter zitting hebben zij aangevoerd externe veiligheidsrisico’s te vrezen van de tankinstallatie op het perceel.

10.1. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect externe veiligheid. Daarin heeft de raad duidelijk gemaakt dat de externe veiligheidsgevolgen hetzelfde blijven ten opzichte van het voorgaande plan. [appellant] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet ook in het betoog van [appellant] en anderen ter zitting geen aanleiding voor het oordeel dat het aspect externe veiligheid in de weg staat aan vaststelling van het plan.

Het betoog faalt.

Landschappelijke inpassing

11. [appellant] en anderen betogen dat het door [belanghebbende] aangeleverde ruimtelijke kwaliteitsplan geen goede landschappelijke inpassing waarborgt. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze hun belangen als omwonenden ten oosten van het plangebied bij de vaststelling van het plan zijn betrokken. Zij voeren in dit verband aan dat zij vrij zicht hebben op het bedrijfsperceel vanwege de ontsluiting die aan de oostzijde is voorzien en omdat de gebouwen en bouwwerken op het bedrijfsperceel hoger zijn dan het voorziene groen aan de oostzijde. De industriële bedrijvigheid is volgens [appellant] en anderen niet inpasbaar nu het gebied grenst aan weidegronden en natuur en de nabijgelegen woningen.

11.1. Ten westen, zuiden en oosten van het plangebied is aan een strook groen de bestemming "Groen" toegekend die wordt onderbroken ter plaatse van de bestaande zuidelijke ontsluiting en de voorziene oostelijke ontsluiting van het bedrijf. De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde woning is ongeveer 150 m. Tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde woning bevinden zich de oprit naar de N48 en de graslanden van een van de appellanten. In paragraaf 2.2 van de plantoelichting staat dat ten behoeve van de ontwikkeling in het plangebied een ruimtelijk kwaliteitsplan is opgesteld die als bijlage 2 bij de planregels is gevoegd. Een samenvatting van het ruimtelijk kwaliteitsplan is in de plantoelichting opgenomen evenals een erfinrichtingsschets. Volgens de plantoelichting wordt aan de zijde van de oprit richting de N48 gekozen voor een enkele bomenrij (zomereiken), die aansluit op de struweelrand die deels onderbroken is vanwege de nieuwe ontsluiting. Er is bewust voor gekozen om de struweelrand niet door te zetten vanwege de zichtbaarheid op de hoek en het zicht op het open ontginningenlandschap, aldus de plantoelichting. In aanvulling daarop stelt de raad dat niet of nauwelijks sprake zal zijn van een verdergaande visuele verstoring, omdat de oprit naar de N48 al aanwezig is en het verkeer van en naar het plangebied zal opgaan in het verkeer dat op de oprit van de N48 rijdt.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de belangen van [appellant] en anderen bij de landschappelijke inpassing onvoldoende heeft betrokken. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid de inpassing van het bedrijfsperceel aanvaardbaar kunnen achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen recht bestaat op een gelijkblijvend uitzicht.

Het betoog faalt.

Naleving voorschriften omgevingsvergunning

12. [appellant] en anderen betogen dat niet wordt voldaan aan de voorschriften uit de omgevingsvergunning fase 1 voor de productie van beton. Zij wijzen erop dat een tweede beroepsprocedure aanhangig is bij de rechtbank Overijssel in het kader van handhaving.

12.1. Dit is een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de kan komen. Het betoog faalt reeds daarom.

Toekomstbestendig

13. [appellant] en anderen betogen dat de vestiging van het bedrijf in het plangebied niet toekomstbestendig is, omdat er geen ruimte is voor uitbreiding en de N48 in de toekomst wordt aangepast.

13.1. Niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen van het bedrijf die nog niet in dit plan zijn mogelijk gemaakt en waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Evenmin is gebleken van een concreet plan tot aanpassing van de N48, waarmee de raad rekening had moeten houden.

Het betoog faalt.

Overige gevolgen bedrijfsactiviteiten voor woon- en leefklimaat

14. [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de milieugevolgen van de bedrijfsactiviteiten die in het plan worden mogelijk gemaakt. Niet inzichtelijk is gemaakt om welke activiteiten het gaat en wat de gevolgen daarvan zijn voor het woon- en leefklimaat, aldus [appellant] en anderen.

14.1. In hoofdstuk 4 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het plan op verschillende milieuaspecten. [appellant] en anderen hebben niet onderbouwd, afgezien van hetgeen hiervoor is besproken, welke onderzoeken ontbreken dan wel onvoldoende zijn. Het betoog faalt reeds daarom.

Herhaald en ingelast

15. [appellant] en anderen hebben hun over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze en de inhoud van de memo’s van 23 januari 2017 en 28 juni 2017 aan de raadsleden herhaald en ingelast. In de Notitie met betrekking tot ingekomen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan "[locatie 1] te Balkbrug" behorend bij het bestreden besluit is daarop ingegaan. Afgezien van wat hiervoor aan de orde is geweest, hebben [appellant] en anderen in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

15.1. Voorts hebben [appellant] en anderen het gestelde in hun beroepschrift van 24 november 2016, de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 maart 2017 en hun beroepschrift van 14 juli 2017 herhaald en ingelast. Genoemde stukken hebben betrekking op twee handhavingsprocedures en zijn als bijlagen bij het beroepschrift overgelegd. Daarover overweegt de Afdeling dat hier de vaststelling van het plan ter beoordeling van de Afdeling voorligt. Beroepsgronden die gaan over een andere procedure, zoals een handhavingsverzoek, kunnen daarbij niet aan de orde komen. Deze laat de Afdeling dan ook buiten inhoudelijke bespreking.

Conclusie en opdracht

16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.6, 6.2 en 7.2 is de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en artikel 3:2 van de Awb. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen onder 5.6 is overwogen een onderbouwing te geven dat de in het plan opgenomen bestemming "Bedrijf", waarbinnen onder meer bedrijven zijn toegestaan, zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij de planregels behorende Staat van bedrijven en een grindwasbedrijf en ondergeschikt betonwarenbedrijf, voorziet in een behoefte en waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien, dan wel het plan op dit punt aan te passen.

Wanneer het plan op dit punt niet wordt aangepast en dus de toegekende bedrijfsbestemming behouden blijft, dient de raad met inachtneming van hetgeen onder 6.2 is overwogen de planregeling over de ontsluiting van het plangebied te wijzigen.

De raad dient voorts met inachtneming van hetgeen onder 7.2 is overwogen opnieuw onderzoek te doen naar de akoestische gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen en in het licht van de resultaten daarvan te motiveren of deze gevolgen vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn.

De raad dient tevens de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Gevolg van deze uitspraak

17. Een aantal betogen slaagt. De Afdeling past op deze punten de zogenoemde bestuurlijke lus toe. Dit betekent dat de Afdeling een tussenuitspraak doet waarin zij de raad opdraagt de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen de in de beslissing genoemde termijn. Met deze tussenuitspraak is de procedure bij de Afdeling nog niet beëindigd. De raad krijgt eerst de opdracht de door de Afdeling geconstateerde gebreken te herstellen. Daarna zal de Afdeling einduitspraak doen, waarmee de procedure bij de Afdeling tot een einde komt. Het gevolg van deze tussenuitspraak is dus dat de raad een nadere motivering moet geven en zo nodig de planregeling moet wijzigen door een herstelbesluit te nemen.

Proceskosten en griffierecht

18. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Hardenberg op om:

- binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 16 is overwogen de daar omschreven gebreken in het besluit van 4 juli 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] te Balkbrug" te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Alderlieste
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018

590.


BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 8:51d

Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.1.1

1. In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

[…]

Artikel 3.1.6

[…]

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

[…]

Planregels bestemmingsplan "[locatie 1] te Balkbrug"

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven, zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven en bedrijven die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar daarmee vergelijkbaar zijn, met dien verstande dat bedrijven met een sterk verkeersaantrekkende werking niet zijn toegestaan;

b. een grindwasbedrijf en ondergeschikt betonwarenbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-grindwasbedrijf";

c. groenvoorzieningen;

d. nutsvoorzieningen;

e. water;

f. silo’s en keerwanden;

g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder een nieuw ontsluitingspunt (in- en uitrit), zoals bedoeld in artikel 3.5.

Onder bedrijfsactiviteiten wordt/worden niet begrepen:

- het vervaardigen en/of opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop;

- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;

- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen;

(ondergeschikte) detailhandel;

anders dan bestaande bedrijvigheid als bedoeld in artikel 3.1.

Voor alle vorengenoemde functies geldt ten aanzien van het parkeren het bepaalde in de Overige regels van Artikel 8 (parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden) waarbij het uitgangspunt is dat alle parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden gerealiseerd en in stand moet worden gehouden.

3.2 Bouwregels

a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

1. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60% van de totale bestemming;

2. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" aangegeven bouwhoogte.

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 14 m;

2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 5 m.

3.5 Voorwaardelijke bepaling

3.5.1 Ontsluiting

a Gebruik ten behoeve van de "specifieke vorm van bedrijf-grindwasbedrijf" als bedoeld in artikel 3.1, sub b, is toegestaan onder de voorwaarde dat binnen 1 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan een ontsluitingspunt waarvan het ontwerp is goedgekeurd door de wegbeheerders en de hiervoor benodigde verkeersvoorzieningen aan de N48 en de N377 zijn gerealiseerd.

b. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.5.1, sub a, kan na goedkeuring van de wegbeheerders een langere termijn dan 1 jaar worden toegestaan.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen en waterpartijen;

b. bos;

c. waterhuishoudkundige voorzieningen.

Planregels voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied, Avereest, locatie De Pol te Balkbrug"

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven, zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven en bedrijven die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar daarmee vergelijkbaar zijn, met dien verstande dat bedrijven met een sterk verkeersaantrekkende werking niet zijn toegestaan;

b. groenvoorzieningen;

c. nutsvoorzieningen;

d. water.

Binnen de bestemming zijn maximaal twee bedrijven toegestaan.

In de bestemming zijn geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder toegestaan.

Onder de bedrijfsactiviteiten is vervaardigen en/of opslag van vuurwerk niet begrepen.

Ter plaatse van de aanduiding "opslag uitgesloten" is buitenopslag van materialen ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsmatige activiteit niet toegestaan.

In de bestemming is (ondergeschikte) detailhandel niet toegestaan.

In de bestemming zijn geen dienstwoningen begrepen."

3.2 Bouwregels

a. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

1. de bedrijfsgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd.

2. de maximale bedrijfsvloeroppervlakte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 1.000 m2;

3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" aangegeven hoogte;

4. de dakhelling bedraagt niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "minimale dakhelling" aangegeven dakhelling.

b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m mag worden gebouwd;

2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,5 m.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. bos, ter plaatse van de aanduiding "bos";

c. water.