Uitspraak 200103084/1


Volledige tekst

200103084/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 12 april 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van Tiel (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghoudster], gevestigd te [plaats] onder verlening van een binnenplanse vrijstelling bouwvergunning verleend voor de bouw van 15 stadswoningen en 63 appartementen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Tiel, sectie C, nummers 5683, 6246, 6456 en 6463 (ged.) plaatselijk gemerkt Echteldsedijk (ong.) te Tiel.

Bij besluit van 17 januari 2001 (abusievelijk gedateerd 17 januari 2000) hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van 20 december 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 12 april 2001, verzonden op 15 mei 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 28 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 4 december 2001 heeft vergunninghoudster een reactie ingediend naar aanleiding van het beroepschrift.

Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ingekomen van appellanten en vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters, advocaat te Arnhem, en door J.M.J. de Jong en J. van den Berg, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], daar als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het bestemmingsplan “Binnenstad” heeft het onderhavige perceel de bestemming ”woondoeleinden/parkeren”. Ingevolge het derde lid onder c van artikel 8 van de planvoorschriften mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven. Op de plankaart is aangegeven dat bebouwing op deze bestemming tot een hoogte van 20 m is toegestaan. Het bouwplan gaat voorzover het de daarin begrepen drie woontorens betreft deze hoogte met twee bouwlagen te boven. Daarvoor hebben burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 8, vijfde lid, van de planvoorschriften vrijstelling verleend.

2.2. Krachtens het vijfde lid van artikel 8 van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders - met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid - bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het derde lid onder c, teneinde op gebouwen één of meerdere bouwlagen te kunnen toevoegen, met dien verstande dat voorwaarden kunnen worden gesteld aan de breedte of diepte van het gebouw waarover de extra bouwlagen worden toegevoegd. In het tweede lid van artikel 8 van de planvoorschriften, getiteld “beschrijving in hoofdlijnen” (hierna: BIH), staat onder meer dat het beleid erop gericht is om langs de Echteldsedijk een aantal woonblokken met appartementen op te richten. Verder staat daarin dat de architectonische consequenties van het verschil in verdiepinghoogtes en de gewenste differentiatie van de gevelhoogte in het beeldkwaliteitsplan aan de orde komen en dat dit beeldkwaliteitsplan ten grondslag ligt aan de welstandstoetsing en aan de toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid.

2.3. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.

2.4. De Afdeling is van oordeel dat de in een bestemmingsplan vervatte regelen, die de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling openen of nader regelen, uit het oogpunt van rechtszekerheid een voldoende objectieve (kwantitatieve en kwalitatieve) begrenzing van deze bevoegdheid moet inhouden.

Aan dit vereiste is in het onderhavige geval niet voldaan. In het vijfde lid van artikel 8 van de planvoorschriften is niet een zodanige begrenzing van de vrijstellingsbepaling opgenomen. Ook uit het beeldkwaliteitsplan is geen maximale te bebouwen hoogte af te leiden.

2.5. De Afdeling is dan ook van oordeel dat voormelde bepaling wegens strijd met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO, verbindende kracht mist. De president heeft dit in de aangevallen uitspraak niet onderkend.

2.6. Uit het vorenstaande volgt dat burgemeester en wethouders ten onrechte met toepassing van het vijfde lid van artikel 8 van de planvoorschriften vrijstelling en bouwvergunning hebben verleend voor het bouwplan.

2.7. Dit betekent dat het door appellanten ingestelde hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden vernietigd. De Afdeling zal voorts, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit van 17 januari 2001 vernietigen.

2.8. De Afdeling stelt vast dat uit het in artikel 8, vijfde lid neergelegde criterium ‘één of meerdere bouwlagen’ blijkt dat het toevoegen van twee extra bouwlagen door de bij de totstandkoming van het bestemmingsplan betrokken instanties in ieder geval aanvaardbaar is geacht. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Daarbij is nog het volgende in aanmerking genomen. Appellanten hebben ter zitting naar voren gebracht dat in beroep bij de rechtbank nog uitsluitend aan de orde is hun stelling dat het peil van waaraf, ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften, de hoogte van de woontorens dient te worden gemeten, onjuist is ten gevolge van het ophogen van het bouwterrein. Dit heeft tot gevolg dat de gebouwen ten opzichte van hun perceel hoger worden dan was voorzien.

De hoogte van een bouwwerk wordt ingevolge voornoemd artikelonderdeel gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aanliggende afgewerkte terrein. Dat is derhalve de gemiddelde hoogte van het terrein waarop de bouw plaatsvindt. Gesteld noch gebleken is dat de maximaal toelaatbare hoogte, aldus gemeten is overschreden. Dat het bouwterrein in verband met de helling naar de hoger gelegen Echteldsedijk aan de zijde waarop vanaf het perceel van appellanten uitzicht bestaat met ruim een meter is opgehoogd, kan aan het vorenstaande niet afdoen.

2.9. Burgemeester en wethouders dienen op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 12 april 2001, AWB 01/355 en AWB 01/531;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Tiel van 17 januari 2001, nr. DB/041777;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Tiel in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Tiel te worden betaald aan appellanten;

VII. gelast dat de gemeente Tiel aan appellanten het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 257,39 (€ 102,10+154,29) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Korthals Altes w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

47-406.