Uitspraak 201801545/1/A1


Volledige tekst

201801545/1/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Dordrecht,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 24 januari 2018 in zaak nrs. 17/6673 en 17/4422 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2017 heeft het college aan de Vereniging van Eigenaren "Het Lichthuis" omgevingsvergunning verleend voor het vernieuwen van de toegangsdeur van hal A van het appartementencomplex op het perceel Noorderhoofd 50-124 te Dordrecht.

Bij besluit van 13 juli 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 13 februari 2017, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Bij uitspraak van 24 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2018, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Asghar, zijn verschenen. Ter zitting is tevens de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. De Vereniging heeft de omgevingsvergunning aangevraagd om de bestaande draaideur die toegang geeft tot hal A van het appartementencomplex Noorderhoofd te vervangen door een vouwdeur. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend.

2. [appellant] woont in het appartementencomplex en is lid van de Vereniging. Hij kan zich niet verenigen met de vergunningverlening. Hij heeft technische en esthetische bezwaren tegen de vouwdeur.

Toepasselijke regelgeving

3. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Belanghebbendheid

4. Anders dan de Vereniging in haar verweerschrift aanvoert, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant], als mede-eigenaar en bewoner van het appartementencomplex en gebruiker van de toegangsdeur van het appartementencomplex aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling ziet geen grond voor oordeel dat, zoals de Vereniging stelt, [appellant] geen gevolgen van enige betekenis zal ondervinden. Ook anderszins ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat [appellant] niet als belanghebbende is aan te merken.

Omgevingsvergunningvrij?

5. Ter zitting is de vraag aan de orde gekomen of het bouwplan omgevingsvergunningvrij is op grond van artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). De Afdeling beantwoordt deze vraag ontkennend. Het wijzigen van de deur is weliswaar een activiteit die onder artikel 2, aanhef en onder 7, van bijlage II van het Bor valt, maar voldoet niet aan de in dat artikellid vermelde eis. De te wijzigen deur bevindt zich namelijk in de voorgevel. Gelet op artikel 5, vijfde lid, van bijlage II van het Bor is artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II op die activiteit niet van toepassing.

Beoordeling van het hoger beroep

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het Bouwbesluit 2012. Hij voert daartoe aan dat het huidige legaal verkregen niveau, namelijk het in 2000 vergunde niveau, het rechtens verkregen niveau is dat in artikel 4.29 van het Bouwbesluit 2012 wordt bedoeld. Omdat de vergunde hoogte van 2,36 m hoger is dan het nieuwbouwniveau, moet volgens [appellant] worden uitgegaan van het nieuwbouwniveau dat bepaalt dat een vrije doorgang een hoogte heeft van 2,30 m. Aangezien de deur een hoogte heeft van 2,18 m, is het bouwplan in strijd met het Bouwbesluit 2012.

6.1. Volgens de Vereniging strekken de door [appellant] ingeroepen normen kennelijk niet tot bescherming van zijn belangen, zodat artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het besluit in de weg staat.

De Afdeling volgt de Vereniging hier niet in. De normen die zien op de minimale hoogte van doorgangen hebben betrekking op de bescherming van de belangen van de bewoners van het pand. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat deze normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant].

6.2. Bij besluit van 2 mei 2000 is bouwvergunning verleend voor het appartementencomplex. De toegangsdeur tot het appartementencomplex had een vergunde hoogte van 2,36 m. Na de verbouwing zal de deur een hoogte hebben van 2,18 m. Volgens het college is een hoogte van 2,18 m niet in strijd met het Bouwbesluit 2012. Het wijst in dit verband op artikel 4.29 van het Bouwbesluit 2012, waaruit volgens hem volgt dat de eisen uit het Bouwbesluit 1992 van toepassing zijn. De minimale hoogte was toen 2,10 m. De hoogte van 2,18 m voldoet aan die eisen, aldus het college.

6.3. Ingevolge artikel 4.29 in samenhang gelezen met artikel 1.12 van het Bouwbesluit 2012 zijn op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk de artikelen 4.22 tot en met 4.28 van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Vast staat dat er in dit geval sprake is van het veranderen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 4.29, en daaruit volgt dat het rechtens verkregen niveau geldt.

6.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3249) dient, blijkens de nota van toelichting bij het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416, blz. 180-181), voor het bepalen van het rechtens verkregen niveau, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, te worden gekeken naar de technische voorschriften en de vergunning die op de oorspronkelijke oprichting van het bouwwerk en op eventuele latere verbouwing(en) daarvan van toepassing waren.

6.5. Bij besluit van 2 mei 2000 is bouwvergunning verleend voor het appartementencomplex. Op dat moment gold het Bouwbesluit 1992. Ingevolge artikel 41 diende een toegang van, voor zover van belang, een woongebouw, met het oog op de toegankelijkheid, een vrije doorgang te hebben met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste 2,1 m boven die breedte. Niet in geschil is dat de toegangsdeur tot het appartementencomplex een vergunde hoogte had van 2,36 m. Dit betekent dat voor het rechtens verkregen niveau, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in dit geval maatgevend is de hoogte zoals die in de vergunning is opgenomen.

Omdat deze hoogte hoger is dan de minimale hoogte die voor nieuwbouw in artikel 4.22, gelezen in samenhang met tabel 4.21 van het Bouwbesluit 2012 is voorgeschreven, namelijk 2,30 m, geldt voor de hoogte het nieuwbouwniveau in dit Besluit als rechtens verkregen niveau (Stb. 2011, 416, blz. 141).

Aangezien de hoogte van de deur in het in deze zaak aan de orde zijnde bouwplan 2,18 m is, bestaat er strijd met artikel 4:29 van het Bouwbesluit 2012. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Het betoog slaagt.

Conclusie

7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 juli 2017 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 2,10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo voor vernietiging in aanmerking. In het door het college in zijn verweerschrift ingenomen standpunt dat sprake is van een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.3 van het Bouwbesluit ziet de Afdeling geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Het college heeft niet gemotiveerd dat van een gelijkwaardige oplossing in de zin van die bepaling sprake is.

8. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2018 in zaak nr. 17/4422;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht van 13 juli 2017, kenmerk 1825711;

V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018

473.


BIJLAGE

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2, aanhef en onder 7, van bijlage II:

"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een kozijn, kozijninvulling of gevelpaneel, mits in de achtergevel, of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, dan wel in een gevel van een bijbehorend bouwwerk, voor zover die gevel is gelegen in achtererfgebied op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn."

Artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II:

"Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. geen verandering van de draagconstructie,

b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,

c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en

d. geen uitbreiding van het bouwvolume."

Artikel 5, vijfde lid, van bijlage II:

"Artikel 3, onderdeel 8, is evenmin van toepassing op een activiteit die tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2, onderdelen 2 tot en met 21, of 3, onderdelen 1 tot en met 7, maar niet voldoet aan de in die artikelen ten aanzien van die activiteit gestelde eisen."

Bouwbesluit 2012

Artikel 1.1 rechtens verkregen niveau

"niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk."

Artikel 1.3, eerste lid:

"Aan een in hoofdstuk 2 tot en met 7 gesteld voorschrift behoeft niet te worden voldaan indien het bouwwerk of het gebruik daarvan anders dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de in die hoofdstukken gestelde voorschriften."

Artikel 1.12, eerste lid:

"Op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn wat betreft de hoofdstukken 2 tot en met 5 de voorschriften van een te bouwen bouwwerk van toepassing tenzij in de desbetreffende afdeling voor een voorschrift anders is aangegeven."

Artikel 4.21 :

"1. Een te bouwen bouwwerk heeft voldoende bereikbare en toegankelijke ruimten.

2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.21 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

3. […]."

Artikel 4.22, eerste lid:

"Een doorgang heeft een vrije breedte van ten minste 0,85 m en ten minste de in tabel 4.21 aangegeven vrije hoogte. Dit geldt voor een doorgang naar:

a. een verblijfsgebied;

b. een verblijfsruimte;

c. een toiletruimte als bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.25;

d. een badruimte als bedoeld in de artikelen 4.18 en 4.25;

e. een bergruimte als bedoeld in artikel 4.31;

f. een buitenruimte als bedoeld in artikel 4.35, en

g. een ruimte voor het bereiken van een lift."

In tabel 4.21 is vermeld dat de hoogte van een vrije doorgang 2,30 m is.

Artikel 4.29:

"Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 4.22 tot en met 4.28 van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau."