Uitspraak 200201358/1


Volledige tekst

200201358/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 24 januari 2002 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellanten, om met toepassing van bestuursdwang het in strijd met het bestemmingsplan opgerichte bouwwerk aan de [locatie] te [plaats] te verwijderen, afgewezen.

Bij besluit van 18 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van algemene kamer van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 29 september 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 16 juni 2000, verzonden op 16 juni 2000, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 25 september 2000 hebben burgemeester en wethouders het bezwaarschrift opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 24 januari 2002, verzonden op 24 januari 2002, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 7 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. R.M.M.M. Schreuders, advocaat te Ubachsberg, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A. den Herder, gemachtigde, zijn verschenen. Tevens is daar [gemachtigde] van [partij], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of burgemeester en wethouders bij hun bestreden besluit, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 16 juni 2000, rekening mochten houden met de voorgenomen publicatie op 5 oktober 2000 van een voorontwerp voor een partiële herziening van het bestemmingsplan, waarin het gewraakte bouwwerk positief is bestemd.

2.2. Met de rechtbank beantwoordt de Afdeling deze vraag bevestigend. De strekking van de bezwaarprocedure brengt met zich mee dat bij het opnieuw in de zaak voorzien in beginsel moet worden uitgegaan van de ten tijde van het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar geldende feiten en omstandigheden.

2.3. In het onderhavige geval ziet de Afdeling geen aanleiding van dit beginsel af te wijken, temeer omdat burgemeester en wethouders zich blijkens de processtukken van begin af aan op het standpunt hebben gesteld dat het bouwwerk in een nieuw bestemmingsplan kan worden gelegaliseerd en zij ook de noodzakelijke stappen hebben ondernomen om een dergelijk bestemmingsplan op te stellen.

2.4. De stelling van appellanten dat de uitspraak van de rechtbank van 16 juni 2000 slechts kon leiden tot toepassing van bestuursdwang berust op een onjuiste interpretatie van deze uitspraak. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat de weigering om bestuursdwang toe te passen onvoldoende was gemotiveerd, nu concreet zicht op legalisering ten tijde van de beslissing op bezwaar van 18 oktober 1999 ontbrak. Burgemeester en wethouders zijn door die uitspraak in de gelegenheid gesteld om de motivering van de weigering om bestuursdwang toe te passen te verbeteren. Nu dit bij besluit van 25 september 2000 is gebeurd, is de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht tot de conclusie gekomen dat burgemeester en wethouders ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid van het toepassen van bestuursdwang hebben mogen afzien.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

27-429.