Uitspraak 200105909/1


Volledige tekst

200105909/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 oktober 2001 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Buitenlandse Zaken.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 1998 is namens de Minister van Buitenlandse zaken (hierna: de minister) legalisatie geweigerd van een door appellante overgelegd uittreksel uit het geboorteregister (hierna: geboortebewijs) en een ongehuwdverklaring.

Bij besluit van 22 juli 1999 heeft de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 oktober 2001, verzonden op 24 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 29 januari 2002 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht te bepalen dat appellant geen kennis kan nemen van stukken of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in [land] verrichte verificatieonderzoek. Op 12 maart 2002 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Bij faxbericht van 4 juni 2002 heeft appellant toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb, verleend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. de Miranda, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.B. Schluter, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Legalisatie van het geboortebewijs is geweigerd, omdat met betrekking tot ter legalisatie overgelegde documenten uit [land] volgens het terzake gevoerde beleid wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud van die documenten en die twijfel niet door middel van objectieve bronnen is weggenomen. Legalisatie van de ongehuwdverklaring is geweigerd, omdat documenten betreffende de burgerlijke staat van personen niet worden gelegaliseerd, wanneer de persoonsgegevens van de desbetreffende personen niet zijn vastgesteld aan de hand van een na verificatie gelegaliseerd geboortebewijs.

2.2. Appellante betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het door de minister gevoerde legalisatie- en verificatiebeleid niet redelijk is, omdat het ertoe leidt dat tal van burgers niet kunnen beschikken over de brondocumenten die zij als gevolg van dat beleid nodig hebben om als volwaardig lid van de samenleving deel te kunnen nemen aan het Nederlandse rechtsverkeer. Bij legalisatie is uitsluitend van belang of het desbetreffende document wat betreft zijn inhoud van zodanige kwaliteit is, dat het verantwoord is het in de Nederlandse rechtsorde een zelfstandige rol te laten vervullen. Niet van belang is, welke gevolgen een eventuele weigering om het document te legaliseren met zich kan brengen voor degene die om legalisatie heeft verzocht. Die gevolgen kunnen door de daartoe bevoegde instanties onder ogen worden gezien in de procedure, waarvoor het document nodig is. Daarin kan beoordeeld worden of de belangen van betrokkene moeten prevaleren boven die, gediend met het stellen van de eis van legalisatie.

2.3. Appellante betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het verificatieonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Uit het verificatieonderzoeksrapport blijkt dat, anders dan appellante stelt, in het ziekenhuis, waar appellante stelt te zijn geboren, een onderzoek naar gegevens over haar geboortedatum is ingesteld, die daar evenwel niet voorhanden waren.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Muller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

242-217.