Uitspraak 201710088/1/A1


Volledige tekst

201710088/1/A1.
Datum uitspraak: 28 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Den Haag,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Haagse Hout in de wijk Waalsdorp (wijk 77) te Den Haag.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2018, waar [een van de appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi Zadeh en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Waalsdorp aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC's nabij de woningen van [appellant] en anderen aan [locatie 1] en [locatie 2] te Den Haag (locatie 77-23; hierna: de locatie). [appellant] en anderen kunnen zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen.

Beoordelingskader

2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het college de randvoorwaarden, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886 gehanteerd. Deze houden in:

"- Loopafstand: De maximale loopafstand van perceel tot de container mag maximaal 75 meter bedragen, waarbij een uitloop naar maximaal 125 meter wordt gehanteerd. De maximale loopafstand van 125 meter kan gehanteerd worden wanneer geen andere locatie beschikbaar is of wanneer aan één van de onderstaande criteria meer recht kan worden gedaan. Wanneer er binnen de 125 meter geen locatie beschikbaar is kan het college onder bijzondere omstandigheid besluiten hiervan af te wijken.

- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur : zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering.

- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.

- Bereikbaarheid leegwagen: De leegwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.

 - Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."

Zienswijzen

4. [appellant] en anderen betogen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de zienswijzen die zijn ingediend over het ontwerpplaatsingsplan. De argumenten in deze zienswijzen zijn door het college niet weerlegd. Het college heeft geen recht gedaan aan de wensen van de bewoners van de Ruychrocklaan rond de locatie, die zich tegen de locatie hebben uitgesproken, aldus [appellant] en anderen.

4.1. In de Nota van Antwoord, die onderdeel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan, heeft het college op ingebrachte zienswijzen gereageerd en daarbij te kennen gegeven of deze het college al dan niet aanleiding hebben gegeven om het plaatsingsplan ten opzichte van het ontwerpbesluit te wijzigen. Het college was niet gehouden de ingebrachte zienswijzen te volgen. De enkele omstandigheid dat verschillende zienswijzen tegen de aanwijzing van de locatie, als opgenomen in het ontwerp van het plaatsingsplan, waren gericht en het college het vastgestelde plaatsingsplan niet overeenkomstig die zienswijzen heeft aangepast, leidt dan ook niet tot het oordeel dat het college de ingebrachte zienswijzen onvoldoende bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft betrokken.

Hierna zal de Afdeling aan de hand van de overige gronden beoordelen of het college, onder meer gelet op zijn reactie op de ingebrachte zienswijzen, als neergelegd in de Nota van Antwoord, in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie kon overgaan.

Het betoog faalt.

Geschiktheid locatie 77-23

5. [appellant] en anderen betogen dat de locatie ongeschikt is, omdat de locatie zich vlak voor hun woningen bevindt. Bovendien leidt plaatsing van de ORAC's tot het verlies van twee parkeerplaatsen. Het college heeft dat ten onrechte aanvaardbaar geacht op de enkele grond dat de parkeerdruk in de wijk minder dan 90% bedraagt. De parkeerdruk in de wijk is slechts relevant voor de keuze om ORAC's in de wijk te plaatsen, maar niet om binnen die wijk een zekere locatie aan te wijzen. Bovendien is de parkeerdruk rond de locatie hoger dan 90% op momenten dat scholieren van de nabijgelegen school worden gebracht of gehaald. Verder leiden ORAC's op de locatie tot verrommeling, nu zich aan de overzijde van de weg ook al een container voor oud papier bevindt, aldus [appellant] en anderen.

5.1. In de Nota van Antwoord staat dat bij plaatsing van ORAC's altijd rekening wordt gehouden met een minimale afstand van 1,50 m tussen gevel en ORAC's. Vermeld is dat, aangezien ORAC's veelal in de parkeervakken of -stroken geplaatst zijn, ORAC's doorgaans niet dichter bij de huizen staan dan geparkeerde auto's.

De locatie bevindt zich in dit geval in een parkeerstrook. Tussen de locatie en de gevels van de woningen van [appellant] en anderen bevinden zich een trottoir van enkele meters breed, alsmede de voortuinen van de woningen, zodat wordt voldaan aan de minimale afstand van 1,50 m die het college aanhoudt. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college in de afstand tot de gevels van de woningen van [appellant] en anderen in dit geval niettemin aanleiding had moeten vinden af te zien van aanwijzing van de locatie.

5.2. Het college is ervan uitgegaan dat plaatsing van ORAC's op de locatie leidt tot het verlies van één parkeerplaats langs de Ruychrocklaan. Gelet op de omvang van de te plaatsen ORAC's, ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. In de Nota van antwoord staat dat het verlies van een parkeerplaats in dit geval aanvaardbaar is, omdat de parkeerdruk in de wijk na plaatsing van de ORAC's niet zal stijgen boven de vastgestelde norm van 90%.

Door een locatie aan te wijzen die tot het verlies van een parkeerplaats leidt, heeft het college niet in strijd met de randvoorwaarden besloten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:838) mocht het college er bij de vraag of het verlies van een parkeerplaats aanvaardbaar is, in redelijkheid voor kiezen om betekenis toe te kennen aan de parkeerdruk op wijkniveau. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat de parkeerdruk in de wijk na plaatsing van de ORAC's niet hoger dan 90% zal zijn. Daarvoor is, gelet op het beperkte gebied en de beperkte tijdspanne waarbinnen dat plaatsvindt, onvoldoende dat, naar [appellant] en anderen hebben gesteld, de parkeerdruk rond de locatie hoger is dan 90% op momenten dat scholieren van de nabijgelegen school met de auto worden gebracht of gehaald. Het college kon het verlies van een parkeerplaats in dit geval dan ook in redelijkheid aanvaardbaar achten.

5.3. In de enkele omstandigheid dat zich schuin tegenover de locatie aan de overzijde van de weg al een ondergrondse container voor oud papier bevindt, heeft het college in redelijkheid evenmin aanleiding hoeven te vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie. Zoals het college naar voren heeft gebracht, is het bovengrondse gedeelte van de ORAC's ongeveer een meter hoog en kunnen nabij de ORAC's auto's geparkeerd staan. Gelet hierop heeft het college de gevolgen van plaatsing van ORAC's voor het straatbeeld en de bruikbaarheid van de straat gering kunnen achten.

5.4. De conclusie is dat het college de aangewezen locatie in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC's.

Het betoog faalt.

Alternatieve locatie

6. [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen, nu zij hebben gewezen op een geschikte alternatieve locatie met minder nadelen, te weten een locatie aan de overzijde van de Ruychrocklaan, nabij de reeds aanwezige container voor oud papier. Hier bevinden zich geen woningen op korte afstand en geldt al een parkeerverbod. Dat gebruikers de Ruychrocklaan moeten oversteken om afval weg te brengen achten [appellant] en anderen geen reden om niet voor deze alternatieve locatie te kiezen, nu de Ruychrocklaan niet langer de status van hoofdroute of wijkontsluitingsweg heeft en gebruikers van de container voor oud papier bovendien ook al zullen moeten oversteken. Volgens hen bestaan voldoende mogelijkheden om ervoor te zorgen dat ter plaatse veilig kan worden overgestoken.

6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorgestelde alternatieve locatie niet de voorkeur verdient. Voor verschillende gebruikers van de Ruychrocklaan zullen de loopafstanden bij het kiezen voor deze locatie toenemen. Het college acht het bovendien onwenselijk dat gebruikers de Ruychrocklaan moeten oversteken om de ORAC's te gebruiken. Dat de Ruychrocklaan geen hoofdroute of ontsluitingsweg meer is, maakt dit volgens hem niet anders, nu ter plaatse een maximum snelheid van 50 kilometer per uur geldt en auto's hier veelal met hoge snelheid rijden, terwijl ter hoogte van de voorgestelde locatie geen zebrapad aanwezig is. Het oversteken van deze weg via een verderop gelegen zebrapad zou tot verdere vergroting van de loopafstanden leiden. Dat gebruikers van de container voor oud papier wel de Ruychrocklaan moeten oversteken, acht het college wel aanvaardbaar, omdat het gebruik van die container voor oud papier niet verplicht is en het gebruik van de ORAC's voor restafval wel.

6.2. Weliswaar ziet de randvoorwaarde over veiligheid op hoofdroutes en wijkontsluitingswegen en staat vast dat de Ruychrocklaan niet langer als zodanig is aangewezen, maar dat laat onverlet dat het college, gelet op de aard en de formulering van de randvoorwaarde, in het bijzonder ook in het kader van de beoordeling van de vraag of de voorgestelde alternatieve locatie geschikter is dan de aangewezen locatie, het aspect mag betrekken of de veiligheid in geding is bij het daarbij moeten oversteken van een weg. De Ruychrocklaan vormt een doorgaande route waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur geldt en waarvan onder meer lijnbussen gebruik maken. Vaststaat dat ter hoogte van de voorgestelde alternatieve locatie geen zebrapad aanwezig is. Gelet hierop kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het uit een oogpunt van veiligheid ongewenst is dat gebruikers van de ORAC's deze weg moeten oversteken teneinde de ORAC's te bereiken. Reeds hierom ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de voorgestelde alternatieve locatie zodanig geschikter is, dat het college die locatie in redelijkheid had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018

727.