Uitspraak 201710085/1/A1


Volledige tekst

201710085/1/A1.
Datum uitspraak: 28 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Den Haag,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Haagse Hout in de wijk Waalsdorp (wijk 77) te Den Haag.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2018, waar [appellant], [twee andere appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Waalsdorp aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC's op de parkeerstrook voor de woningen aan de Bronovolaan 38 en 40 te Den Haag (locatie 77-09D; hierna: de locatie). [appellant] en anderen zijn de bewoners van de woningen aan de Bronovolaan [nummer] tot en met [nummer]. Zij kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.

Beoordelingskader

2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC's. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het college de randvoorwaarden, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886 gehanteerd. Deze houden in:

"- Loopafstand: De maximale loopafstand van perceel tot de container mag maximaal 75 meter bedragen, waarbij een uitloop naar maximaal 125 meter wordt gehanteerd. De maximale loopafstand van 125 meter kan gehanteerd worden wanneer geen andere locatie beschikbaar is of wanneer aan één van de onderstaande criteria meer recht kan worden gedaan. Wanneer er binnen de 125 meter geen locatie beschikbaar is kan het college onder bijzondere omstandigheid besluiten hiervan af te wijken.

- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur : zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering.

- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.

- Bereikbaarheid leegwagen: De leegwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.

 - Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."

Zienswijzen

4. [appellant] en anderen betogen dat het college hen onvoldoende heeft gehoord over het voornemen tot aanwijzing van de locatie. Volgens hen heeft het college onvoldoende gereageerd op de door hen ingebrachte zienswijzen en heeft het college ten onrechte nagelaten met de indieners van zienswijzen in overleg te treden.

4.1. In de Nota van Antwoord, die onderdeel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan, heeft het college op ingebrachte zienswijzen gereageerd en daarbij te kennen gegeven of deze het college al dan niet aanleiding hebben gegeven om het plaatsingsplan ten opzichte van het ontwerpbesluit te wijzigen. Het college was niet gehouden de ingebrachte zienswijzen te volgen. Evenmin was het ertoe gehouden om met de indieners van zienswijzen in overleg te treden. De enkele omstandigheid dat verschillende zienswijzen tegen de aanwijzing van de locatie, als opgenomen in het ontwerp van het plaatsingsplan, waren gericht en het college het vastgestelde plaatsingsplan niet overeenkomstig die zienswijzen heeft aangepast, leidt dan ook niet tot het oordeel dat het college de ingebrachte zienswijzen onvoldoende bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft betrokken.

Hierna zal de Afdeling aan de hand van de overige gronden beoordelen of het college, onder meer gelet op zijn reactie op de ingebrachte zienswijzen, als neergelegd in de Nota van Antwoord, in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie kon overgaan.

Het betoog faalt.

Geschiktheid locatie 77-09D

5. [appellant] en anderen betogen dat het college bij het beoordelen van de geschiktheid van de locatie onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden. Dit blijkt volgens hen al uit de randvoorwaarden die het college hanteert bij het aanwijzen van locaties voor de plaatsing van ORAC's, waarbij die belangen niet zijn betrokken.

5.1. Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC's dient het college alle belangen die daarbij betrokken zijn af te wegen. In dat kader komt gewicht toe aan de randvoorwaarden en aan de belangen van omwonenden. Voor zover de randvoorwaarden niet specifiek op de belangen van omwonenden zien, kan daaruit op zichzelf nog niet worden afgeleid dat het college die belangen buiten beschouwing heeft gelaten. Mede gelet op de reactie van het college op ingebrachte zienswijzen in de Nota van Antwoord, heeft het college niet louter volstaan met een toetsing van de beoogde locaties aan de randvoorwaarden, maar heeft het in de daarbij ook plaatsgevonden hebbende afweging de belangen van omwonenden betrokken.

het betoog faalt.

6. [appellant] en anderen betogen dat uit de toevoeging van de letter D aan de aanduiding van de locatie blijkt dat het college aanvankelijk tot vier keer toe een andere locatie voor de te plaatsen ORAC's op het oog heeft gehad. Daaruit kan volgens hen worden afgeleid dat voor de ORAC's geen geschikte locatie is te vinden. Het college heeft volgens hen onzorgvuldig gehandeld door niettemin over te gaan tot aanwijzing van een kennelijk eveneens ongeschikt geachte locatie.

6.1. Uit de enkele omstandigheid dat het college aanvankelijk andere locaties op het oog heeft gehad voor de te plaatsen ORAC's, kan niet de conclusie worden getrokken dat de locatie ongeschikt is en dat het college er niet in redelijkheid voor had kunnen kiezen om deze locatie aan te wijzen.

Het betoog faalt.

7. [appellant] en anderen betogen dat het college had moeten afzien van aanwijzing van de locatie, omdat plaatsing van ORAC's hier geen redelijk doel dient. Zij voeren aan dat elders aan de Bronovolaan ook al wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC's, terwijl aan deze laan slechts 21 woningen liggen. Daarbij betwisten zij dat de ORAC's op de locatie ook nodig zijn om de huishoudens aan de Van Alkemadelaan 626 tot en met 678 te bedienen. Het gaat om appartementen die veelal worden bewoond door ouderen zonder kinderen waarvan een minimale hoeveelheid restafval is te verwachten. De praktijk leert bovendien dat deze bewoners hun restafval naar de ORAC's aan de Van Neckstraat aan de overzijde van de Van Alkemadelaan (laten) brengen. Deze ORAC's liggen aanmerkelijk dichter bij hun woningen. Het moeten oversteken van de Van Alkemadelaan vormt daarbij geen belemmering, nu de Van Alkemadelaan buiten de spitsuren geen drukke weg is. Deze weg wordt ook regelmatig overgestoken door bijvoorbeeld bezoekers en personeel van ziekenhuis Bronovo, zonder dat zij daarvoor gebruik maken van het verderop gelegen zebrapad. Daar komt bij dat de ORAC's op de aangewezen locatie vanaf deze woningen slechts kunnen worden bereikt door de Bronovolaan over te steken, hetgeen niet minder gevaarlijk is dan het oversteken van de Van Alkemadelaan, aldus [appellant] en anderen. Bovendien voeren zij aan dat de loopafstand voor een deel van de huishoudens aan de Van Alkemadelaan naar de locatie meer dan 125 m bedraagt. Zij betogen dat voor zover het college dat aanvaardbaar acht, het tevens in aanmerking had moeten nemen dat [appellant] en anderen in hun zienswijzen hebben aangegeven er geen probleem mee te hebben als zij hun restafval naar een verderop gelegen ORAC aan de Bronovolaan moeten brengen, zodat aanwijzing van de locatie achterwege kon blijven.

Subsidiair voeren [appellant] en anderen aan dat, gelet op het voorgaande, op de locatie met één ORAC had kunnen worden volstaan.

7.1. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college er niet van mocht uitgaan dat de ORAC's op de locatie mede ten dienste van de huishoudens aan de Van Alkemadelaan 626 tot en met 678 staan. Daarbij mocht het college betrekken dat de ORAC's aan de Van Neckstraat voor deze huishoudens niet geschikt zijn, omdat deze slechts kunnen worden bereikt door de Van Alkemadelaan over te steken, terwijl ter hoogte van de ORAC's aldaar geen zebrapad aanwezig is. Niet betwist is dat deze weg een hoofdroute en een ontsluitingsweg is, zodat de randvoorwaarde over veiligheid zich ertegen verzet dat de bedoelde huishoudens op die ORAC's aangewezen zouden zijn. Het college heeft daarbij in de door [appellant] en anderen gestelde omstandigheden dat deze weg buiten de spitsuren niet druk is en dat voetgangers deze weg in de praktijk regelmatig buiten ter plaatse aanwezige zebrapaden om oversteken, wat daar ook van zij, geen aanleiding hoeven te vinden om in dit geval van die randvoorwaarde af te wijken. In de omstandigheid dat de ORAC's op de aangewezen locatie vanaf de Van Alkemadelaan 626 tot en met 678 alleen kunnen worden bereikt door de Bronovolaan over te steken, heeft het college geen aanleiding hoeven te vinden om die locatie eveneens ongeschikt voor die huishoudens te achten, nu de Bronovolaan geen hoofdroute of wijkontsluitingsweg is.

7.2. In de omstandigheid dat de loopafstanden voor een deel van de huishoudens aan de Van Alkemadelaan 626 tot en met 678 naar de locatie meer dan 125 m bedragen, hoefde het college evenmin aanleiding te vinden om de locatie ongeschikt te achten voor deze huishoudens. De randvoorwaarden laten het college de ruimte om, wanneer er binnen die afstand geen locatie beschikbaar is, onder bijzondere omstandigheden van de maximale loopafstand van 125 m af te wijken. Het college heeft bij het besluit toegelicht dat het een langere loopafstand dan 125 m in dit geval aanvaardbaar acht met het oog op het beperken van het aantal ORAC's aan hoofdroutes of doorgaande routes. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college hierin in redelijkheid aanleiding kunnen vinden om de loopafstanden van meer dan 125 m voor een deel van de huishoudens aanvaardbaar te achten.

Dit heeft niet tot gevolg dat het college ook langere loopafstanden voor bewoners van de Bronovolaan aanvaardbaar had moeten achten en om die reden had moeten afzien van aanwijzing van de locatie. De mededeling van [appellant] en anderen dat zij geen probleem hebben met langere loopafstanden als daarmee plaatsing van ORAC's op de locatie kan worden voorkomen, levert geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in de randvoorwaarden op.

7.3. Het college heeft onbetwist gesteld dat de capaciteit van een ORAC is berekend op het restafval van 35 tot 38 huishoudens, terwijl het aantal huishoudens aan de Bronovolaan en de Van Alkemadelaan die door de ORAC's op de locatie worden bediend, 41 bedraagt. Het college was er niet toe gehouden om aan de hand van de concrete samenstelling van deze huishoudens nader te onderzoeken of daarvan, zoals [appellant] en anderen stellen, in dit geval minder restafval dan gemiddeld is te verwachten. Reeds gelet hierop mocht het college besluiten tot het plaatsen van twee ORAC's op de locatie.

Het betoog faalt.

8. De conclusie is dat het college de aangewezen locatie in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC's en mocht kiezen voor de plaatsing van twee ORAC's op die locatie.

Alternatieve locaties

9. [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen, nu zij hebben gewezen op geschikte alternatieve locaties aan de Bronovolaan met minder nadelen. Zij wijzen in de eerste plaats op een locatie aan de overzijde van de Bronovolaan tegenover de woningen. Zij betwisten dat die locatie ongeschikt is vanwege de aanwezigheid van bomen, nu met de kap van één boom voldoende ruimte kan worden gecreëerd. Ook betwisten zij dat de loopafstanden, met name die voor de bewoners van de Van Alkemadelaan, groter zullen worden. In de tweede plaats wijzen zij op een locatie tussen de toegangsweg voor ambulances en die voor bezoekers naar het ziekenhuis. Zij betwisten dat ORAC's op deze locatie de doorstroming van het verkeer en hulpdiensten belemmeren. Het legen van ORAC's kan volgens hen op verkeersluwe momenten plaatsvinden en hulpdiensten passeren deze locatie niet. Tot slot wijzen [appellant] en anderen op een locatie voor een afgesloten parkeerterrein aan de Bronovolaan, tegenover de toegangswegen voor ambulances en bezoekers naar het ziekenhuis. Ook hier passeren volgens hen geen hulpdiensten. De afwezigheid van parkeerhavens is volgens hen geen probleem, nu de stoep breed genoeg is om daar ORAC's te plaatsen.

9.1. Wat betreft de voorgestelde alternatieve locatie aan de overzijde van de Bronovolaan tegenover de woningen is niet in geschil dat een of meer van de daar aanwezige bomen zouden moeten worden gekapt omdat, zoals het college in de Nota van Antwoord naar voren heeft gebracht, een vrije ruimte van 8 m hoog beschikbaar moet zijn om de ORAC's te kunnen legen. Reeds omdat het kappen van bomen, gelet op de randvoorwaarden, zoveel mogelijk wordt vermeden, is niet gebleken dat deze alternatieve locatie zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie, dat het college in redelijkheid voor deze alternatieve locatie had moeten kiezen.

9.2. Wat betreft de voorgestelde alternatieve locatie tussen de toegangsweg voor ambulances en die voor bezoekers naar het ziekenhuis acht de Afdeling aannemelijk dat, zoals het college naar voren heeft gebracht, bij het legen van ORAC's op deze locatie bezoekersverkeer van en naar het ziekenhuis zal worden belemmerd. Daargelaten de vraag in hoeverre dit, zoals [appellant] en anderen stellen, kan worden voorkomen door de ORAC's alleen op verkeersluwe momenten te legen, kan van het college niet worden gevergd dat het de tijden waarop de ORAC's worden geleegd aanpast, enkel met het oog op deze voorgestelde alternatieve locatie. Reeds gelet hierop is ook van deze voorgestelde alternatieve locatie niet gebleken dat deze zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie, dat het college in redelijkheid voor deze alternatieve locatie had moeten kiezen.

9.3. Wat betreft de voorgestelde alternatieve locatie voor een afgesloten parkeerterrein aan de Bronovolaan, tegenover de toegangswegen voor ambulances en bezoekers naar het ziekenhuis, heeft het college toegelicht dat het deze locatie onder meer ongeschikt acht omdat hier geen parkeerhavens aanwezig zijn alwaar de ORAC's kunnen worden geplaatst. Plaatsing van ORAC's op het trottoir zou, gelet op de beperkte breedte ter plaatse van ongeveer 2,40 m, ten koste gaan van de bruikbaarheid van dat trottoir voor bijvoorbeeld voetgangers met een kinderwagen of mindervaliden. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Dat, zoals [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht, ook bijvoorbeeld de abri aan de Van Alkemadelaan nabij de kruising met de Bronovolaan ten koste van een groot deel van de trottoirruimte aldaar is gegaan, betekent niet dat het college aan deze beperking van de bruikbaarheid van het trottoir voorbij zou moeten gaan. Reeds gelet op deze beperking is ook van deze voorgestelde alternatieve locatie niet gebleken dat deze zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie, dat het college in redelijkheid voor deze alternatieve locatie had moeten kiezen.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018

727.