Uitspraak 201808698/1/A3 201808698/2/A3


Volledige tekst

201808698/1/A3 201808698/2/A3.
Datum uitspraak: 6 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb), en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Rotterdam,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 29 oktober 2018 in zaken nrs. C/10/561145 / KG ZA 18-1142 / C/10/561144 / FA RK 18-8508 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Rotterdam.

Openbare zitting gehouden op 6 november 2018 om 14:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter
griffier: mr. B. Ley-Nell

Verschenen:

- [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. R. Moghni;
- De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian,
M.J.C. van Groesen (beleidsmedewerkster) en B.C. Holswilder van Veilig Thuis Rotterdam-Rijnmond (casemanager).

[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 29 oktober 2018 en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het geding betreft het besluit van de burgemeester van 22 oktober 2018.

De burgemeester heeft het huisverbod bij besluit van 31 oktober 2018 met achttien dagen verlengd. Het hoger beroep van [verzoeker] heeft op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) mede betrekking op dit besluit.

De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2018 ongegrond;

III. wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Gronden

De rechtbank heeft het huisverbod terecht in stand gelaten en heeft daarvoor een goede motivering gegeven. De in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerde beroepsgronden slagen niet. Hierbij is van belang:

- Uit de stukken komt naar voren dat [verzoeker] en zijn echtgenote [echtgenote] op 21 oktober 2018 ruzie hebben gekregen. Zij erkennen beiden dat op die datum een incident heeft plaatsgevonden in hun woning in de aanwezigheid van hun tweejarige zoon. Uit de aangifte van mishandeling door de echtgenote en het proces-verbaal van verhoor van [verzoeker], waarin hij erkent zijn echtgenote te hebben geduwd, volgt dat over en weer geweld is gebruikt. De echtgenote heeft daarbij letsel opgelopen. Het letsel is onderbouwd met waarnemingen van het crisisinterventie team (dossierstuk nummer 13) en een verklaring van de echtgenote in combinatie met een foto met aanduiding van het letsel gemaakt door de politie (dossierstuk nummer 37).

- De burgemeester heeft op basis van deze feiten en omstandigheden terecht aangenomen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de aanwezigheid van [verzoeker] een ernstig en onmiddellijk gevaar als bedoeld in artikel 2 van de Wth oplevert.

De voorzieningenrechter laat het besluit van 31 oktober 2018 waarbij het huisverbod met achttien dagen is verlengd in stand. Van belang hierbij is:

- Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De burgemeester heeft in dit geval terecht aangenomen dat de dreiging van het gevaar zich voortzet. Daarbij is van belang dat er nog geen partnergesprek heeft plaatsgevonden en dat er nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Verder is nog geen contact mogelijk gebleken met de hulpverlening van [verzoeker] vanuit de Bavo Europoort. Van een reële aanvang van adequate hulpverlening is daarom geen sprake.

- De burgemeester heeft de belangen van de echtgenote en hun minderjarige zoon bij verlenging van het huisverbod in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan de door [verzoeker] gestelde belangen. Daarbij heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat indien Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond contact tussen [verzoeker] en zijn minderjarige zoon wenselijk acht, tijdens het verlengd huisverbod een tijdelijk en nauwkeurig te omschrijven uitzondering op het contactverbod kan worden gemaakt. Dat [verzoeker] wellicht niet langer bij zijn dochter kan verblijven, leidt niet tot een ander oordeel. De burgemeester heeft er in dat verband op gewezen dat [verzoeker] zo nodig bij het Leger des Heils terecht kan.

w.g. Sevenster w.g. Ley-Nell
voorzieningenrechter griffier

597.