Uitspraak 201802317/1/A2


Volledige tekst

201802317/1/A2.
Datum uitspraak: 8 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht: hierna: Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 februari 2018 in zaak nr. 17/2284 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Openbare zitting gehouden op 2 november 2018 om 10:45 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. N. Verheij voorzitter
Staatsraad mr. F.D. van Heijningen lid
Staatsraad mr. A.J.C. de Moor-van Vugt rapporteur

griffier: mr. C.C.V. Fenwick

Verschenen:
[appellant];
de raad, vertegenwoordigd door mr. L. Zomervrucht.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 13 februari 2018 van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het besluit van de raad van 15 maart 2017 niet-ontvankelijk is verklaard.

Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Daartoe overweegt zij het volgende.
- Het besluit op bezwaar is verzonden op 16 maart 2017. Dat betekent dat de beroepstermijn van zes weken op 17 maart 2017, de dag na verzending, is gaan lopen. De beroepstermijn eindigde daarmee op 27 april 2017. Deze datum is evenwel een erkende feestdag (Koningsdag), zodat de termijn op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dat betekent dat de beroepstermijn niet eindigde op 27 april 2017, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, maar op 28 april 2017.

- Het beroepschrift is op 2 mei 2017 bij de rechtbank binnengekomen, derhalve buiten de beroepstermijn. Gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, diende het beroepschrift uiterlijk 28 april 2017 ter post te zijn bezorgd.

- De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat dat het geval is. [appellant] heeft ontkend dat hij de stempel op het beroepschrift met de tekst ‘verzonden 26 april 2017’ heeft geplaatst en heeft ter zitting gesteld dat hij het beroepschrift op 17 maart 2017 heeft verzonden. Die stelling acht de Afdeling ongeloofwaardig omdat op het beroepschrift als datum 18 april 2017 is vermeld. [appellant] heeft verder geen argumenten aangedragen die zijn stelling onderbouwen dat hij het beroepschrift tijdig heeft verzonden.

- Ook is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar is.

- De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

w.g. Verheij w.g. Fenwick
voorzitter griffier

608.