Uitspraak 200106144/1


Volledige tekst

200106144/1.
Datum uitspraak:14 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 oktober 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor de bouw van een wasplaats op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 24 oktober 2000 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Reusel-De Mierden (hierna: de bezwaarschriftencommissie), waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 24 oktober 2001, verzonden op 25 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 22 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

Bij brief van 4 maart 2002 hebben [vergunninghouder] een memorie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2002, waar appellant, in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door C.A.H. Stolwijk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door gemachtigde gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de samenstelling van de bezwaarschriftencommissie niet strookt met artikel 3, derde lid, van de Verordening inzake de behandeling van bezwaar- en beroepschriften gemeente Reusel-De Mierden 1999, omdat één van de leden van deze commissie werkzaam is bij een gemeente.

2.2. Dit betoog faalt. Deze bepaling verbiedt onder meer dat de leden van de bezwaarschriftencommissie werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente Reusel-De Mierden. Het door appellant bedoelde lid is niet werkzaam bij die gemeente. Verder is er, anders dan appellant kennelijk beoogt te betogen, geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat de secretaris van de bezwaarschriftencommissie ook als procesvertegenwoordiger van de gemeente Reusel-De Mierden dan wel van burgemeester en wethouders van die gemeente optreedt.

2.3. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders hem ten onrechte niet als belanghebbende bij het besluit van 1 mei 2000 hebben aangemerkt.

2.4. Niet in geschil is dat appellant vanuit zijn woning aan het [locatie 1] te [plaats] geen zicht heeft op de wasplaats en dat hij, gelet op de afstand van zijn woning tot de wasplaats, ongeveer 250 meter, niet in zodanig directe nabijheid daarvan woont, dat hij in verband daarmee als een belanghebbende omwonende kan worden beschouwd. Appellant stelt evenwel mede-eigenaar te zijn van de panden [locatie 2] en [locatie 3] en betoogt dat om die reden zijn belang rechtstreeks bij de verleende bouwvergunning is betrokken. Volgens hem was dit bij de gemeente bekend.

2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat burgemeester en wethouders uit het bezwaarschrift van appellant niet hebben hoeven opmaken dat hij, zoals hij stelt, mede-eigenaar is van voormelde panden. Hij heeft dat niet vermeld. De enkele verwijzing in het bezwaarschrift naar eerdere procedures is onvoldoende om te oordelen dat burgemeester en wethouders de gestelde omstandigheid niettemin behoorden te kennen. Appellant heeft voorts de gelegenheid om op zijn bezwaarschrift te worden gehoord om hem moverende redenen niet benut. De rechtbank is er met juistheid van uitgegaan dat appellant wordt geacht te weten dat hij alleen als belanghebbende bezwaar kon maken en dat het aan hem was om zo nodig aan te geven dat en waarom zijn belang bij de verleende bouwvergunning is betrokken. Zij heeft voorts terecht overwogen dat burgemeester en wethouders in het bezwaarschrift geen aanknopingspunten hebben hoeven zien voor een nader onderzoek naar het mogelijke belang van appellant, toen bekend werd dat hij de hoorzitting niet zou bijwonen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning, zoals waarvan appellant naar hij stelt gebruik heeft gemaakt, anders dan de onderhavige bezwaarschriftenprocedure niet is beperkt tot belanghebbenden. De rechtbank is derhalve tot de juiste conclusie gekomen dat burgemeester en wethouders het door appellant gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard. Dit betoog slaagt dus evenmin.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002

201.