Uitspraak 201801942/1/A2


Volledige tekst

201801942/1/A2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2018 in zaak nr. 17/2747 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening van de afzonderlijke besluiten kinderopvangtoeslag over 2013 en 2014 van respectievelijk 13 november 2015 en 27 maart 2015 afgewezen.

Bij besluit van 28 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] heeft op 2 mei 2017 beroep ingesteld tegen het besluit van 28 maart 2017. Naar aanleiding van dit beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 17 november 2017 het besluit van 28 maart 2017 voor het jaar 2014 herzien en het bezwaar alsnog gegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dit besluit te kennen gegeven dat de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 zal worden herberekend.

Bij brief van 22 november 2017 heeft [appellante] haar beroep vervolgens ingetrokken door middel van een door de rechtbank toegezonden intrekkingsformulier. Bij brief van 29 november 2017 heeft [appellante] de rechtbank verzocht het beroep voor wat betreft de kinderopvangtoeslag over het jaar 2013 alsnog te behandelen omdat zij niet beoogd had het beroep over dat jaar in te trekken.

De uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het beroep bevoegd en zonder voorbehoud is ingetrokken. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheden waarop [appellante] zich beroept geen situatie van dwaling opleveren, nu het in toeslagzaken vaak voorkomt dat in één besluit over meerdere berekeningsjaren is beslist en dat op één zitting meerdere beroepen worden behandeld. Van een professionele rechtshulpverlener mag worden verwacht dat hij of zij zich ervan vergewist of er aanleiding is voor de intrekking van een beroep, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

3. [appellante] betoogt dat er sprake was van dwaling ten tijde van de intrekking van het beroep. Zij verkeerde in de onjuiste veronderstelling dat zij alleen het beroep voor het jaar 2014 zou intrekken door de ingevulde en opgestuurde intrekkingsverklaring. Deze dwaling werd veroorzaakt door het feit dat haar in het besluit van 17 november 2017 in overweging was gegeven het beroepschrift voor het jaar 2014 in te trekken, in samenhang bezien met de expliciete instructie van de rechtbank in de brief van 20 november 2017 om aan te geven of zij het eens was met de nieuwe beslissing en om in dat geval het beroep schriftelijk in te trekken, aldus [appellante].

3.1. Op het moment van intrekking van het beroep was de termijn voor het instellen van beroep reeds verstreken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3374), kan een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan gemaakt worden, tenzij er sprake is van aan betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene te bewegen het beroep in te trekken.

In de brief van 20 november 2017 heeft de rechtbank [appellante] verzocht per ommegaande te laten weten of zij het eens is met de nieuwe beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen. Bij deze brief werd tevens een kopie van het nieuwe besluit van 17 november 2017 van de Belastingdienst/Toeslagen verzonden. In de bijbehorende begeleidende brief van de Belastingdienst/Toeslagen wordt het zaaknummer van de beroepsprocedure vermeld (ROT 17/2747 KINDER). Uit de aanhef van genoemd besluit blijkt dat de beroepsprocedure in deze zaak zowel het berekeningsjaar voor kinderopvangtoeslag 2013 als het jaar 2014 betreft. Verder blijkt uit dit besluit dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft besloten de beslissing op bezwaar voor het jaar 2014 te herzien. Omdat de beslissing op bezwaar voor het jaar 2013 in dit besluit niet was herzien, had [appellante] kunnen en moeten weten dat er ondanks de (gedeeltelijke) herziening van het besluit nog steeds procesbelang was voor het jaar 2013. In het besluit van 17 november 2017 wordt in overweging gegeven het beroepschrift voor het jaar 2014 bij de rechtbank in te trekken. Voor het jaar 2013 wordt de intrekking echter niet in overweging gegeven.

Uit het bovenstaande volgt dat [appellante] had kunnen en moeten weten dat zij met haar brief van 22 november 2017 niet alleen het beroep voor het jaar 2014, maar ook voor het jaar 2013 introk. De dwaling van [appellante] is daarom niet verschoonbaar.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Steendijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018

17.