Uitspraak 201709917/1/A1


Volledige tekst

201709917/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Culemborg, gevestigd te Culemborg,
2. [appellant sub 2], wonend te Culemborg,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2017 in zaak nr. 16/5476 in het geding tussen:

[partij] wonend te Culemborg

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2016 heeft het college aan [appellant sub 2] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermende monumenten, voor het pand aan de Everwijnstraat 1 te Culemborg (hierna: het monument).

Bij uitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 augustus 2016 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2018, waar het college, vertegenwoordigd door P.H. Speé, [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en [partij] zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant sub 2] heeft op 4 september 2015 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van twee dakkapellen en het wijzigen van de indeling en de gevels van het monument. Bij het besluit van 3 augustus 2016 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. [partij] is het niet eens met deze vergunning, omdat deze vergunning het mogelijk maakt dat in de oostgevel van het monument een raam wordt gemaakt. Vanuit dit raam is zicht op de binnentuin van zijn pand aan de [locatie].

[partij] heeft geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit. De rechtbank heeft dit verschoonbaar geacht, omdat [partij] er niet op attent had hoeven zijn dat de aanvraag nadat hij de bij de aanvraag behorende tekeningen had ontvangen nog zou wijzigen door toevoeging van een raam in de oostgevel.

De hoger beroepen

2. [appellant sub 2] en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte het niet indienen van een zienswijze door [partij] verschoonbaar heeft geacht. Zij voeren aan dat de tekening waarop het raam staat ingetekend bij de stukken van het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen. Het is aan [partij] te wijten dat hij deze stukken niet heeft ingezien. Hij had de ontwikkelingen in de procedure in de gaten moeten houden. Bovendien heeft [partij] zelf erkend dat hij geen zienswijze heeft ingediend, omdat hij de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit had gemist vanwege verblijf in het buitenland.

3. Artikel 6:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"Geen beroep kan bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

4. Op de voorbereiding van het besluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Niet in geschil is dat het ontwerpbesluit op de voorgeschreven wijze is gepubliceerd. Het ontwerpbesluit is op 15 juni 2016 ter inzage gelegd. In het ontwerpbesluit staat dat de tekeningen BT-03, NT-02, WT-06, VG-30.1, BS-04a en BS-04b bij dit besluit behoren. Op de tekening met het kenmerk BS-04a van de bestaande toestand staat op de gevel die naar het perceel van [partij] is gericht door middel van een arcering aangegeven dat daar een gevelopening is beoogd. Op de tekening met het kenmerk BS-04b van de nieuwe toestand staat op die gevel een raam ingetekend. Niet in geschil is dat deze tekeningen ter inzage hebben gelegen bij het ontwerpbesluit. [partij] had dus kunnen nagaan of het ontwerpbesluit ook betrekking had op het door hem ongewenste raam en of daarin voor hem aanleiding bestond om zienswijzen in te dienen. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat [partij] op 23 mei 2016 van de gemeente tekeningen heeft ontvangen waaruit niet kon worden afgeleid dat een raam was voorzien geen reden is om hem niet te verwijten dat hij geen zienswijzen heeft ingediend. [partij] had er rekening mee moeten houden dat daarna nog gewijzigde tekeningen bij het college konden worden ingediend. Hierbij betrekt de Afdeling dat bij de uitgebreide voorbereidingsprocedure geen kennisgeving hoeft te worden gedaan van de aanvraag. Omdat [partij] heeft nagelaten de publicatie en ter inzagelegging van het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken in de gaten te houden, dient zijn veronderstelling dat het raam geen onderdeel uitmaakte van de aanvraag voor rekening van hem te blijven en is het niet indienen van zienswijzen niet verschoonbaar. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [partij] tegen het besluit van 3 augustus 2016 van het college alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de bij dat besluit verleende omgevingsvergunning in stand blijft.

6. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Gelet op rechtsoverweging 6 van de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1106, wordt het college op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld.

7. De griffier van de Raad van State zal aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2017 in zaak nr. 16/5476;

III. verklaart het door [partij] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Culemborg tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Jurgens w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018

270.