Uitspraak 201710064/1/A3


Volledige tekst

201710064/1/A3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2017 in zaak nr. 17/1732 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2016 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 1 februari 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Akkas, advocaat te Amsterdam, en, het college, vertegenwoordigd door mr. A. Brandenburg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] staat sinds 2009 ingeschreven op het adres bij haar ouders. Aan de aanvraag heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat zij een problematische relatie met hen heeft waardoor spanningen en ruzies ontstaan. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat [appellante] geen urgent huisvestingsprobleem heeft. Het enkele feit dat [appellante] regelmatig ruzie heeft met haar ouders, is geen reden om haar voorrang boven andere woningzoekenden te verlenen, aldus het college. Dit besluit heeft het college bij besluit van 1 februari 2017 gehandhaafd. De rechtbank heeft het standpunt van het college dat [appellante] geen urgent huisvestingsprobleem heeft juist geacht en daarom het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Beoordeling in hoger beroep

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen urgent huisvestingsprobleem heeft. Zij voert aan dat ze continu bang is dakloos te worden, omdat zij vanwege de ruzies niet altijd bij haar ouders kan verblijven. Daarom verblijft zij vaak samen met haar kind bij vrienden. Echter ook bij vrienden kunnen zij niet altijd terecht. Dit leidt er toe dat zij met enige regelmaat van verblijfplaats moeten wisselen. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien. Zij voert aan dat de problematische woonsituatie een negatief effect heeft op de gezondheid van haar kind.

2.1. Artikel 2.6.5 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 luidt: "Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

[…]

b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;

[…]".

Artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 luidt: "Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie;

[…]".

2.2. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628, overwogen dat het restrictieve beleid dat het college voert niet onredelijk is. Het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring in relatie tot het geringe aantal beschikbare woningen is daarbij doorslaggevend.

Zoals het college heeft toegelicht is de sociale woningvoorraad in Amsterdam zeer beperkt. Het aantal woningzoekenden is daarentegen omvangrijk, zodat die personen lang moeten wachten op een beschikbare woning. Een urgentieverklaring wordt om die reden alleen onder zeer strikte omstandigheden verleend, omdat dit betekent dat voorrang wordt gegeven boven andere woningzoekenden. Het verstrekken van urgentie is daarom alleen bedoeld voor een noodsituatie op woongebied. Het gaat daarbij om gezinnen met kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en om woningzoekenden met ernstige medische problemen.

2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een urgent huisvestingsprobleem als bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening zich in het geval van [appellante] niet voordoet.

Op grond van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017 nr. 5 paragraaf 3 is er geen urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager, met of zonder kinderen, bij een ander huishouden inwoont. Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellante] toegelicht dat zij samen met haar kind inwoont bij haar ouders. De omstandigheid dat zij af en toe ruzie heeft met haar ouders en zij als gevolg daarvan samen met haar kind regelmatig ergens anders verblijft, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van dreiging van dakloosheid. Niet is gebleken dat de situatie dusdanig ernstig is dat zij ieder moment door haar ouders op straat kan worden gezet.

Over toepassing van de hardheidsclausule heeft het college benadrukt dat deze alleen aan de orde is als weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie. Uit de door [appellante] overgelegde verklaring van een kinderarts van 27 februari 2017 en verklaring van een leerkracht van 13 juli 2017 blijkt weliswaar dat haar kind is gebaat bij een stabiele woonsituatie, maar niet dat er sprake is van een aan de woonsituatie gerelateerde onverantwoorde situatie. Bovendien blijkt uit de dossierstukken dat haar kind op dit moment niet in behandeling is bij een specialist en heeft een kinderarts genoteerd dat er na het laatste ziekenhuisbezoek veel minder klachten zijn. Hoewel de situatie van [appellante] en haar kind niet ideaal is, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet zo ernstig is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is.

De betogen falen.

Slotsom

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Proceskosten

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Steendijk w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018

280-859.