Uitspraak 200106234/1


Volledige tekst

200106234/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 23 juni 2000 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van 's-Gravendeel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 1997 hebben burgemeester en wethouders van ‘s–Gravendeel (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellant vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat luidde tot 3 april 2000, en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een plantenkas.

Bij besluit van 24 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 23 juni 2000, op 9 november 2001 verzonden aan appellant, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 7 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.S. van Dijk, advocaat te Rotterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. K. van Geldorp-Bazuijnen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Burgemeester en wethouders betogen tevergeefs dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de daarvoor geldende termijn. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), vangt de termijn voor het instellen van hoger beroep aan met ingang van de dag waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Als zodanige bekendmaking wordt aangemerkt het toezenden van de uitspraak als bedoeld in artikel 8:79, eerste lid, van de Awb. Nu de aangevallen uitspraak pas op 9 november 2001 is toegezonden aan appellant, is voor hem de beroepstermijn aangevangen op 10 november 2001 en geëindigd op 21 december 2001. Het hoger-beroepschrift is binnen deze termijn bij de Raad van State ingekomen.

2.2. Het bouwplan betreft blijkens de aanvraag een hobby/plantenkas die is aangebouwd aan de bestaande woning. Het – inmiddels gerealiseerde - bouwwerk heeft geen inpandige verbinding met de woning.

2.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat burgemeester en wethouders met gebruikmaking van juiste meetgegevens hebben vastgesteld dat het bouwplan deels is gelegen op gronden met de bestemming “Agrarische productie”, met de nadere aanwijzing “zonder gebouwen” (zg).

Ingevolge artikel 7, zesde lid, onder b, van de planvoorschriften mogen op de gronden met de aanwijzing (zg) geen gebouwen worden gebouwd. Zoals in het besluit op bezwaar is aangegeven, is het bouwplan reeds hierom in strijd met het bestemmingsplan. Hieruit volgt dat het niet van belang is of het bouwwerk waarop het bouwplan betrekking heeft moet worden aangemerkt als een bijgebouw dan wel deel uitmaakt van het hoofdgebouw. Hetgeen appellant hierover heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

2.4. Appellant betoogt tenslotte tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de nadelige gevolgen van het besluit op bezwaar. Gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet moest de bouwvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan worden geweigerd. Voor een belangenafweging als door appellant bepleit biedt de wet in dit geval geen ruimte.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002

27-397.