Uitspraak 201707867/1/A1


Volledige tekst

201707867/1/A1.
Datum uitspraak:17 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 augustus 2017 in zaak nr. 17/1218 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister voor wonen en rijksdienst (thans: minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2017 heeft de minister [appellant] gelast om voor 31 januari 2017 een definitief energielabel voor de woning op het adres [locatie] te [plaats] aan de koper beschikbaar te stellen.

Bij besluit van 9 maart 2017 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De minister heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2018, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door ir. M.J. Versteegh en dr. E.D.J. Peeters, zijn verschenen.

Desgevraagd zijn na zitting buiten bezwaren van partijen nadere stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

1. De minister heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 2 januari 2017 ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met artikel 2.1, eerste of vierde lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen (hierna: Beg) heeft gehandeld. Op grond van het eerste lid van dat artikel moet de verkoper bij de oplevering van een woning een geldig energielabel beschikbaar stellen aan de koper. Op grond van het vierde lid dient een eigenaar voor de verkoop van een gebouw een geldig energielabel aan de koper beschikbaar te stellen.

[appellant] heeft zijn woning verkocht zonder een geldig energielabel beschikbaar te stellen aan de koper. Daarmee heeft hij in strijd met artikel 2.1 van het Beg gehandeld, hetgeen tussen partijen niet in geschil is.

2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd omdat hij zijn pleitnota ter zitting niet mocht voordragen. Ingevolge artikel 8:61, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de voorzitter de leiding van de zitting. Het was derhalve aan de voorzitter om de orde ter zitting te bepalen. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat op de zitting eerst wordt begonnen met het stellen van vragen en partijen daarna de gelegenheid krijgen in te gaan op punten die nog niet behandeld zijn, zoals in dit geval volgens het proces-verbaal van de zitting ook is gebeurd.

3. [appellant] betoogt kort weergegeven dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister niet tot handhaving over mocht gaan.

3.1. Artikel 5:2, eerste lid, van de Awb luidt:

"1. In deze wet wordt verstaan onder:

a. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;

[…]."

Artikel 5:31d luidt:

"Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd."

Artikel 2.1, vierde lid, van het Beg luidt:

"Bij de verkoop van een gebouw stelt de eigenaar een geldig energielabel voor dat gebouw beschikbaar aan de koper."

3.2. Vaststaat dat [appellant] in strijd met artikel 2.1 van het Beg heeft gehandeld door de woning te verkopen zonder een geldig energielabel aan de koper beschikbaar te stellen. De rechtbank heeft evenwel ten onrechte overwogen dat de minister de last mocht opleggen. Een last onder dwangsom moet uitvoerbaar zijn. De hier opgelegde last was niet uitvoerbaar omdat [appellant] ten tijde van het opleggen van de last niet aan de last kon voldoen. Ten tijde van het opleggen van de last was [appellant] geen eigenaar meer van de woning. Op grond van artikel 2.1, eerste tot en met vijfde lid, van het Beg rust alleen op de eigenaar dan wel de verkoper de verplichting om een energielabel beschikbaar te stellen dan wel aanwezig te hebben. Volgens artikel 2 gelezen in verbinding met artikel 1 van de Regeling energieprestatie gebouwen kan ook alleen aan hen een energielabel worden verstrekt.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 maart 2017 van de minister alsnog gegrond verklaren. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 2 januari 2017 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 augustus 2017 in zaak nr. 17/1218;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister voor wonen en rijksdienst van 9 maart 2017;

V. herroept het besluit van 2 januari 2017;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. gelast dat de minister voor wonen en rijksdienst aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Wortmann w.g. De Koning
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018

712.