Uitspraak 201800046/1/A3


Volledige tekst

201800046/1/A3.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Oss,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2017 in zaak nr. 17/1857 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Oss.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2017 heeft de burgemeester de sluiting gelast van de woning en de bijgebouwen op de standplaats aan de [locatie] te Oss voor de duur van zes maanden.

Bij besluit van 19 mei 2017 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A. Prins, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de burgemeester, vertegenwoordigd door H. Staassen en J. Wingens, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Aan de Amelsestraat te Oss is een woonwagenlocatie met in totaal zes standplaatsen, genummerd van Amelsestraat […] t/m […]. Op elke standplaats staat een woonwagen (hierna: woning) en één of meer bijgebouwen. Elke standplaats is voorzien van een schuur, waarin in een meterkast de nutsvoorzieningen zijn aangebracht. Daarnaast bevat de schuur een douche en toiletruimte. [appellante] is huurster en bewoonster van de woning op de [locatie] te Oss. In een op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage van de Dienst Regionale Recherche Oost-Brabant van 1 september 2016 is vermeld dat op 22 augustus 2016 een strafrechtelijk onderzoek is gestart naar diverse personen die ervan worden verdacht betrokken te zijn bij de teelt van hennep. Gedurende dit onderzoek ontstond de verdenking dat in de bijgebouwen op het adres van [appellante] hennep werd opgeslagen, bewerkt of verhandeld. Tijdens een politie-inval werd in de schuur van [appellante] 48,7 kilogram natte hennep, ongeveer gelijk aan 12,2 kilogram gedroogde hennep, verdeeld over acht papieren zakken, aangetroffen. De partij had een geschatte handelswaarde van € 49.651,-. In deze schuur werden voorts een weegschaal, een sealapparaat, een strijkijzer en strijkzakken aangetroffen. In de directe nabijheid van de papieren zakken met henneptoppen werden drie personen aangetroffen die op heterdaad werden aangehouden. Niet direct in de nabijheid van de papieren zakken met henneptoppen, maar wel op het perceel [locatie], werden nog drie personen, waaronder [appellante], door de politie aangehouden.

Besluitvorming burgemeester

2. De burgemeester heeft naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de beleidsregel "Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente Oss" de sluiting gelast van de woning voor de duur van zes maanden. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstige overtreding van de Opiumwet. Een hoeveelheid hennep van meer dan 12 kilogram kan alleen maar bedoeld zijn voor grootschalige handel die een forse impact heeft op de openbare orde en veiligheid. De rust in de woonomgeving moet door het sluiten van de woning worden hersteld. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die ertoe nopen af te zien van handhaving of af te wijken van het beleid, aldus de burgemeester.

In het besluit op bezwaar van 19 mei 2017 heeft de burgemeester de sluiting gehandhaafd.

Hoger beroep

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de beleidsregel te sluiten. Zij voert ter onderbouwing aan dat de woning en de schuur niet als een geheel kunnen worden beschouwd, omdat deze objecten een andere en autonome gebruiksfunctie hebben. Daarbij komt dat de schuur een eigen ingang heeft die kan worden betreden zonder de woning te doorkruisen, aldus [appellante].

4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om van zijn beleid af te wijken en een minder ingrijpende maatregel op te leggen. Zij voert aan dat zij wegens medische redenen gebonden is aan de woning. Zij heeft heupartrose en is niet in staat gemakkelijk te verhuizen. Daarnaast draagt zij zorg voor haar 93-jarige moeder. [appellante] voert voorts aan dat gelet op het grote tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en de daadwerkelijke sluiting de burgemeester in redelijkheid niet meer tot sluiting kon overgaan. Zij wijst erop dat de politie op 22 augustus 2016 de hennep heeft aangetroffen en dat het voornemen tot sluiting pas op 28 oktober 2016 kenbaar is gemaakt.

5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. Zij voert ter onderbouwing aan dat de gemeente verhuurder is van het perceel waarop haar woning staat en dat de gemeente aldus een aanvullend belang heeft bij sluiting van de woning. Dit vindt bevestiging in het feit dat de gemeente op de laatste dag van de termijn kenbaar heeft gemaakt de huurovereenkomst met haar te willen ontbinden, aldus [appellante].

De bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten

6. Niet in geschil is dat in de schuur een zeer ruime handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen. Voorts is niet in geschil dat deze schuur op het perceel van [appellante] staat, dat de woning en de schuur op hetzelfde perceel staan en dat [appellante] het gehele perceel huurt. Evenmin is in geschil dat zich in de schuur onder meer de aansluitingen voor gas, water en elektra ten behoeve van de woning van [appellante] bevinden en dat de schuur een douche en toiletruimte bevat. De woning en de schuur staan op zeer korte afstand van elkaar. Gezien deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de woning en de schuur als een samenhangend geheel moeten worden beschouwd. De enkele omstandigheid dat de woning en de schuur een andere en autonome gebruiksfunctie hebben en dat de schuur een eigen ingang heeft die kan worden betreden zonder de woning te doorkruisen, doet, gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, hieraan niet af. De conclusie is dat de burgemeester bevoegd was om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de beleidsregel te sluiten. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Uitoefening van de bevoegdheid

7. De burgemeester maakt bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om een woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet gebruik van handhavingsbeleid, neergelegd in het "Beleid inzake bestuurlijke handhaving van art. 13b Opiumwet gemeente Oss 2016". De sluiting van de woning voor de duur van zes maanden is in overeenstemming met dit beleid. In het beleid is vermeld dat indien in woningen of bij woningen behorende erven grootschalige drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet (softdrugs) met een hoeveelheid van meer dan 1000 planten en/of 5000 gram, bij een eerste constatering een sluiting plaatsvindt van zes maanden. In de schuur van [appellante] is 12,2 kilogram gedroogde hennep aangetroffen.

7.1. Dat de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden in overeenstemming is met het beleid betekent niet zonder meer dat de burgemeester zijn besluit tot sluiting in redelijkheid heeft kunnen nemen. De burgemeester moet bij het nemen van een besluit een nadere beoordeling maken. Daarbij moet hij alle omstandigheden van het geval betrekken en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.

7.2. De burgemeester heeft in zijn besluitvorming rekening gehouden met de medische toestand van [appellante] alsook met de omstandigheid dat zij mantelzorg aan haar moeder verleent. De burgemeester heeft in deze omstandigheden evenwel geen aanleiding gezien een minder ingrijpende maatregel op te leggen, omdat uit de door [appellante] overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat zij is aangewezen op haar eigen woning. Over de mantelzorg heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de sluiting van de woning tot gevolg heeft dat de zorgverlening door [appellante] aan haar moeder onmogelijk is nu deze zorgverlening ook op andere manieren kan worden vorm gegeven. In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de burgemeester in dat verband toegelicht dat [appellante] al een tijd bij haar moeder inwoont en dat op die wijze mantelzorg kan worden verleend. Over de medische toestand van [appellante] heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat [appellante] als gevolg van heupartrose mogelijk beperkt mobiel is, maar dat zij niet specifiek gebonden is aan de woning hetgeen bevestiging vindt in de omstandigheid dat [appellante] gedurende de sluiting van haar woning zes maanden lang bij haar moeder heeft ingewoond.

7.3. Gelet op deze motivering van de burgemeester is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in de door [appellante] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien een minder ingrijpende maatregel aan haar op te leggen. Daarbij is van belang dat [appellante] geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar medische toestand gebonden is aan de woning.

Het tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en de daadwerkelijke sluiting geeft daartoe evenmin aanleiding. Ingevolge artikel 3:2 van de Awb is de burgemeester gehouden een besluit zorgvuldig voor te bereiden. In dit geval heeft de burgemeester zijn voornemen tot sluiting bekendgemaakt iets meer dan twee maanden na de constatering van de overtreding en negen dagen na ontvangst van de bestuurlijke rapportage van de politie. Dit tijdsverloop is niet onredelijk lang.

Het betoog faalt.

Misbruik van bevoegdheid

7.4. Voor het oordeel dat de burgemeester in dit geval misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat indien de huurovereenkomst wordt ontbonden dit gevolg niet direct door de sluiting van de woning in het leven wordt geroepen, maar het gevolg is van het mogelijk niet naleven van de huurovereenkomst die [appellante] met de gemeente heeft gesloten.

Het betoog faalt.

Conclusie

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Hoogvliet w.g. Soffner
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018

818.