Uitspraak 201709312/1/A3


Volledige tekst

201709312/1/A3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te De Steeg, gemeente Rheden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2017 in zaken nrs. 16/7537 en 16/7649 in het geding tussen:

1. [appellante], en
2. [verzoeker], wonend te De Steeg, gemeente Rheden,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rheden.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2016 heeft het college aan Logejo B.V. een vergunning verleend voor de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf van 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017 in het pand aan de Oversteeg 15-17 in De Steeg, gemeente Rheden.

Bij besluit van 3 november 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college en Logejo hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2018, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. A.M.L. Josten, rechtsbijstandverlener te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door A.H. Jolink en M. Bijker, zijn verschenen. Voorts is daar Logejo, vertegenwoordigd door [bestuurder], en mr. E.M.W. Baan, rechtsbijstandverlener te Cuijk als partij gehoord.

Overwegingen

Aanleiding

1. Het voormalige klooster aan de Oversteeg 15-17 wordt sinds ongeveer 2007 gebruikt voor kamerverhuur. Met de thans in geding zijnde exploitatievergunning wordt dit toegestaan voor de periode van 1 mei 2016 tot 30 april 2017. [appellante] woont aan de [locatie] op een afstand van ongeveer 30 meter van het klooster. Zij richt zich tegen de exploitatievergunning vanwege de overlast die zij ervaart.

Relevante regelgeving

2. Het relevante juridische kader is opgenomen in een bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Procesbelang

3. Wat betreft het betoog van Logejo dat [appellante] geen belang heeft bij haar hoger beroep, overweegt de Afdeling als volgt. Vaststaat dat de in geding zijnde exploitatievergunning gold voor de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017. Dit betekent dat het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit geen werking meer heeft. Het college heeft op 26 april 2017 een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd verleend. Het toetsingskader voor de exploitatievergunning staat in artikel 2:38b van de APV en is voor vergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd gelijk, nu in dit artikel een dergelijk onderscheid niet wordt gemaakt. Aan de op 26 april 2017 verleende exploitatievergunning zijn voorts dezelfde voorschriften verbonden als aan de thans in geding zijnde exploitatievergunning. [appellante] heeft tegen het besluit op bezwaar betreffende deze exploitatievergunning eveneens beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij deze procedure zijn dezelfde partijen betrokken als bij de onderhavige procedure.

Gelet op de hiervoor beschreven nauwe samenhang tussen beide besluiten - beide inhoudende de handhaving van een aan Logejo verleende exploitatievergunning voor een kamerverhuurbedrijf - en de omstandigheid dat de rechtbank nog uitspraak moet doen op voornoemd beroep, heeft [appellante] belang bij haar hoger beroep.

Het betoog van Logejo faalt.

De aangevallen uitspraak

4. De rechtbank heeft overwogen dat het college beoordelingsvrijheid toekomt bij beantwoording van de vraag of de woon- en leefsituatie op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van het kamerverhuurbedrijf. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij het standpunt van het college dat de klachten waarvoor de exploitant van het kamerverhuurbedrijf verantwoordelijk kan worden gesteld niet van dien aard zijn dat de exploitatievergunning geweigerd kon worden, dan ook terughoudend dient te toetsen.

4.1. De rechtbank heeft verder het verschil tussen de verbeelding waarop de aanduiding "kamerverhuur" ontbrak en de (huidige) verbeelding waarop deze aanduiding wél is vermeld, opgevat als een tegenstrijdigheid tussen twee digitale documenten. De verbeelding zoals deze ten tijde van de uitspraak van de rechtbank op ruimtelijkeplannen.nl stond, is naar het oordeel van rechtbank een correctie op een kennelijke vergissing. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen op grond van de volgende omstandigheden. In het bestemmingsplan dat van toepassing was vóór het bestemmingsplan "De Steeg 2015", het bestemmingsplan "De Steeg, witte vlekken", waren de percelen van Logejo al bestemd voor kamerverhuur. Ook in het ontwerp van het bestemmingsplan "De Steeg 2015" was aan de percelen onbetwist de aanduiding "kamerverhuur" toegekend. Er bestaat geen enkele aanwijzing dat bij de vaststelling van dat bestemmingsplan het de bedoeling is geweest deze aanduiding te laten vervallen. In het raadbesluit van 26 januari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt weliswaar opgemerkt dat het definitieve bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is gewijzigd voor zover dat volgt uit de Nota van wijzigingen, maar in deze nota is niet vermeld dat de aanduiding "kamerverhuur" vervalt. Kamerverhuur was derhalve ter plaatse planologisch toegestaan, zodat is voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 2:38b, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rheden (hierna: APV), aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

5. [appellante] voert aan dat de in artikel 2:38b, derde lid, van de APV opgenomen weigeringsgronden van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie en strijd met het bestemmingsplan zich voordoen.

Wat betreft de weigeringsgrond van strijd met het bestemmingsplan voert [appellante] het volgende aan. Ten tijde van het primaire besluit en het besluit op bezwaar stond de aanduiding "kamerverhuur" niet op de vastgestelde digitale verbeelding zodat kamerverhuur planologisch niet was toegestaan. De rechtbank miskent voorts dat de aanduiding "kamerverhuur" niet zomaar zonder inachtneming van de toepasselijke proceduregels alsnog op de verbeelding had kunnen worden opgenomen, aldus [appellante].

Het standpunt van het college

6. Wat betreft de gestelde strijd met het bestemmingsplan "De Steeg 2015" voert het college aan dat in het voorheen geldende bestemmingsplan en in het ontwerp van het bestemmingsplan "De Steeg 2015" kamerverhuur was toegestaan. Blijkens de plantoelichting was dit een bewuste keuze. Uit geen enkel document blijkt dat de raad er bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor heeft gekozen de aanduiding "kamerverhuur" te laten vervallen. De omstandigheid dat deze aanduiding aanvankelijk niet op de verbeelding stond, was te wijten aan een technische omissie. Volgens het college dient het vaststellingsbesluit te prevaleren boven de verbeelding. Voorts stelt het college dat het bevoegd was alsnog de aanduiding op de verbeelding op te nemen omdat de verbeelding daarmee in overeenstemming is gebracht met het vaststellingsbesluit. Ten slotte betoogt het college dat [appellante] had kunnen weten dat sprake was van een omissie en dat zij niet in haar belangen is geschaad door het tijdelijk ontbreken van de aanduiding "kamerverhuur" op de verbeelding.

Het standpunt van Logejo

7. Logejo heeft zich aangesloten bij het betoog van het college. Voorts wijst Logejo erop dat in de plantoelichting van het vastgestelde plan staat dat op haar locatie kamerverhuur is toegestaan.

Het oordeel van de Afdeling

Strijd met het bestemmingsplan

8. Ter plaatse van het kamerverhuurbedrijf geldt het bestemmingsplan "De Steeg 2015" dat op 26 januari 2016 door de raad is vastgesteld en in rechte onaantastbaar is. Ingevolge artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) wordt het bestemmingsplan op ruimtelijkeplannen.nl geplaatst en ingevolge artikel 1.2.3, tweede lid, van het Bro is dit elektronisch vastgestelde bestemmingsplan doorslaggevend. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat op grond van de artikelen 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 1.2.5, eerste lid, van het Bro uit regels en een verbeelding. Vaststaat dat in dit geval ten tijde van het primaire besluit en het besluit op bezwaar de aanduiding "kamerverhuur" niet op de verbeelding stond die op ruimtelijkeplannen.nl was geplaatst. Het gebruik voor een kamerverhuurbedrijf was dan ook ten tijde van het nemen van deze besluiten in strijd met het bestemmingsplan. Hierbij betrekt de Afdeling dat de omstandigheid dat de raad blijkens het vaststellingsbesluit wel heeft beoogd om de aanduiding "kamerverhuur" op de verbeelding op te nemen, er niet aan afdoet dat deze aanduiding niet op de verbeelding stond die op ruimtelijkeplannen.nl was geplaatst en dat deze verbeelding doorslaggevend is. Gelet hierop is voorts niet relevant dat de aanduiding "kamerverhuur" wel op de papieren verbeelding stond. Evenmin is relevant dat in de plantoelichting staat dat op de desbetreffende locatie kamerverhuur wel is toegestaan, nu aan de plantoelichting geen juridisch bindende betekenis toekomt omdat deze geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.

9. Gelet op het vorenstaande slaagt het betoog van [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de exploitatievergunning gelet op de in artikel 2:38b, derde lid, van de APV genoemde weigeringsgrond van strijd met het bestemmingsplan niet had mogen worden verleend. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte een kennelijke vergissing heeft aangenomen. De rechtbank heeft ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan de verbeelding zoals deze op ruimtelijkeplannen.nl stond nadat het besluit op bezwaar was genomen en aan de bedoeling van de raad bij de vaststelling van het plan.

Woon- en leefsituatie

10. Gelet op het vorenstaande behoeft het betoog dat ook de weigeringsgrond dat de woon- en leefsituatie op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, zich voordoet, geen bespreking.

Conclusie

11. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van [appellante] ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen. Voorts ziet de Afdeling aanleiding het primaire besluit te herroepen. Daarnaast zal de Afdeling bepalen dat het college niet opnieuw op de aanvraag van Logejo behoeft te besluiten. Daartoe is van belang dat de in geding zijnde exploitatievergunning gold van 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017 en aan Logejo inmiddels een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd is verleend. De Afdeling zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2017 in zaken nrs. 16/7537 en 16/7649 voor zover daarbij het beroep van [appellante] ongegrond is verklaard;

III. verklaart het beroep van [appellante] gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rheden van 3 november 2016, kenmerk RHD-371251;

V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rheden van 4 mei 2016, kenmerk RHD-329860;

VI. bepaalt dat het college niet opnieuw op de aanvraag van Logejo B.V. hoeft te besluiten;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rheden tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizend vier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rheden aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018

559.


BIJLAGE

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1

1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. […]

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.2.1

1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de wet stellen burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat de volgende visies, plannen, besluiten en verordeningen, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, aan eenieder elektronisch beschikbaar:

b. bestemmingsplan;

2. Er is een landelijke voorziening waar de visies, plannen, besluiten en verordeningen, bedoeld in het eerste lid, raadpleegbaar zijn.

Artikel 1.2.3.

1. Een visie, plan, besluit en verordening als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, worden elektronisch vastgesteld. Van een zodanig elektronisch document wordt tevens een papieren versie gemaakt.

2. Indien de inhoud van een elektronisch document als bedoeld in het eerste lid tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, is het eerstgenoemde document beslissend.

Artikel 1.2.5

1. De in artikel 1.2.1, eerste lid, bedoelde visies, plannen, besluiten en verordeningen bevatten een geometrische plaatsbepaling van het werkingsgebied.

Algemene plaatselijke verordening Rheden

Artikel 2:38b Exploitatie kamerverhuurbedrijf

1. Het is verboden een kamerverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders.

2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunningaanvraag.

3. Het college weigert de vergunning:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het kamerverhuurbedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

b. indien de exploitatie van een kamerverhuurbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

4. Bij de toepassing van de in het derde lid onder a genoemd belang houdt het college rekening met het karakter en de wijk, waarin het kamerverhuurbedrijf is gelegen of zal zijn gelegen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

5. Geen vergunning is vereist voor woonruimtes die deel uitmaken van een seniorencomplex, herstelinrichtingen en verzorgingstehuizen of daarmee naar hun aard vergelijk te stellen woonvormen, zolang deze worden verhuurd overeenkomstig de specifieke functies van de in dit lid bedoelde woonvormen.