Uitspraak 201710110/1/R3


Volledige tekst

201710110/1/R3.
Datum uitspraak: 26 september 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Drachten, gemeente Smallingerland,

en

de raad van de gemeente Smallingerland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark A7-Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Wassink, advocaat te Wijchen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. ing. E. Hoek en bc. W. Dijkstra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Arriva Personenvervoer Nederland B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het Bedrijvenpark A7-Noord te Drachten.

2. [appellant] woont midden op het bedrijventerrein bij zijn autoschadeherstelbedrijf aan de [locatie] te Drachten. Hij vindt dat het plan ten onrechte een busremise mogelijk maakt op het perceel Pascallaan 10 te Drachten, in de nabijheid van zijn woning. [appellant] stelt dat hij van de busremise die daar al is gevestigd ernstige geluidsoverlast ondervindt.

Ontvankelijkheid

3. Bij besluit van 17 oktober 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland een omgevingsvergunning aan Arriva Personenvervoer Nederland B.V. verleend voor het bouwen van een busremise met bijbehorende voorzieningen aan de Pascallaan 10 te Drachten.

[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is nadat zijn bezwaar ongegrond is verklaard in beroep gegaan bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank heeft nog geen uitspraak gedaan.

4. [appellant] betoogt dat hij enkel belang heeft bij deze procedure tegen de vaststelling van het bestreden plan, als de rechtbank Noord-Nederland van oordeel is dat de op 17 oktober 2016 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een busremise aan de Pascallaan 10 te Drachten ten onrechte is verleend omdat de bouw daarvan in strijd is met het vorige bestemmingsplan. Dit is onjuist. Het bestreden plan leent zich immers voor herhaalde toepassing. Dit betekent dat als om wat voor reden dan ook de busremise er op een bepaald moment niet meer zou zijn en er vervolgens opnieuw een omgevingsvergunning voor het bouwen van een busremise wordt aangevraagd, deze op grond van dit plan kan worden verleend. [appellant] heeft er belang bij dat ook dat niet kan gebeuren. Om die reden heeft [appellant] belang bij een beoordeling van het bestreden plan, ongeacht de uitkomst van zijn beroep bij de rechtbank Noord-Nederland.

Toetsingskader

5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Détournement de pouvoir

6. [appellant] betoogt dat de raad heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, dat is neergelegd in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Volgens [appellant] heeft de raad de bevoegdheid tot vaststelling van een bestemmingsplan uitsluitend uitgeoefend om een einde te maken aan de door [appellant] gevoerde procedure over de vergunningverlening van een busremise op het Bedrijvenpark A7-Noord te Drachten.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet in strijd met het verbod van détournement de pouvoir heeft gehandeld, maar dat het hier gaat om een actualisatie van een verouderd bestemmingsplan.

6.2. Strijd met het verbod van détournement de pouvoir kan zich in een geval als thans aan de orde slechts voordoen indien de raad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan voor andere doeleinden heeft aangewend dan een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

6.3. Blijkens de plantoelichting is het bestemmingsplan opgesteld ten behoeve van een actuele juridisch-planologische regeling voor het Bedrijvenpark A7-Noord te Drachten. De enkele omstandigheid dat [appellant] ten tijde van de vaststelling van het bestreden plan bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland van 17 oktober 2016 tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de busremise omdat die vergunning volgens hem in strijd is met het vorige bestemmingsplan, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het bestreden plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:3 van de Awb. Het staat de raad in beginsel op ieder moment vrij om een bestemmingsplan vast te stellen dat functies mogelijk maakt die in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening, ook als er nog procedures lopen die betrekking hebben op het vorige plan.

Dat de functie van busremise in het ontwerp van het bestreden plan nog niet was opgenomen maar in het definitieve plan wel, maakt evenmin dat de raad heeft gehandeld in strijd met artikel 3:3 van de Awb. De raad is bevoegd om bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin al dan niet ambtshalve wijzigingen aan te brengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig zijn dat sprake is van een wezenlijk ander bestemmingsplan, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

6.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen

[appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van het plan heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad bij vaststelling van het plan heeft gehandeld in strijd met artikel 3:3 van de Awb. Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

7. [appellant] betoogt dat het vaststellen van het bestreden plan van invloed is op zijn woon- en leefklimaat wat het aspect geluid betreft. Zo stelt [appellant] overlast te hebben van het geluid van ronkende bussen en van de alarmering van bussen die achteruit rijden. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte een busremise heeft opgenomen in de Staat van Bedrijven. Volgens [appellant] staat in artikel 1, onder 4, sub a, onder 3, van het vorige bestemmingsplan als uitgangspunt dat bedrijven met milieucategorie 2 en 3 met een richtafstand van 100 m zijn toegestaan. Volgens [appellant] wordt aan deze afstand niet voldaan, omdat de afstand tussen de gevel van zijn woning en het perceel van de vergunninghoudster van de busremise 42 m bedraagt.

[appellant] stelt dat hij bedenkingen heeft bij het geluidsrapport dat in het kader van de melding voor de busremise op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgesteld en bij het advies van de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (hierna: FUMO) over dit geluidsrapport.

7.1. De raad stelt dat [appellant] bij de aankoop van zijn perceel op de hoogte was van de planologische situatie. [appellant] woont volgens de raad op een bedrijventerrein en niet in een rustige woonwijk. Aan een bedrijfswoning komt planologisch een geringere bescherming toe, aldus de raad.

7.2. Aan het perceel Pascallaan 10 te Drachten zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijf vanaf categorie 2 tot en met categorie 3.2" toegekend.

7.3. Artikel 4, lid 4.1, van de regels van het bestreden plan luidt: "De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijven onder de categorieën 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijf van categorie 2 tot en met 3.2".

[…]"

In bijlage 1 bij de planregels, de zogenoemde "Staat van Bedrijven", zijn bus-, tram- en metrostations en -remises opgenomen als bedrijfsactiviteiten in de categorie 3.2.

7.4. De gestelde omstandigheid dat het vorige plan op het perceel Pascallaan 10 te Drachten geen busremise mogelijk maakte, wat daar ook van zij, brengt niet met zich dat de raad bij dit plan geen busremise op dat perceel mogelijk mocht maken. De raad dient uiteraard wel te bezien of hiermee een situatie mogelijk wordt gemaakt die in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

7.5. Blijkens de plantoelichting heeft de raad de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van de hinder van bedrijven. De VNG-brochure en de daarin opgenomen richtafstanden zijn evenwel niet bedoeld voor de beoordeling van de hinder die een op een bedrijventerrein gelegen bedrijf veroorzaakt bij een op datzelfde terrein gelegen bedrijfswoning.

7.6. In dit geval is onderzoek gedaan naar het geluid dat door de reeds aanwezige busremise van Arriva veroorzaakt wordt bij de woning van [appellant] aan de [locatie] te Drachten. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het geluidsrapport "Arriva Drachten, Akoestisch onderzoek" van Sweco Nederland B.V. van 17 oktober 2017. In dit rapport is geconcludeerd dat op de gevel van de woning van [appellant] kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal toegestane geluidsniveau zoals die voor de busremise gelden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de indirecte geluidhinder, dat wil zeggen de hinder als gevolg van geluid van verkeer van en naar de busremise, is geconcludeerd dat bij de woning van [appellant] de voorkeursgrenswaarde voor het equivalente geluidniveau van 50 dB(A) etmaalwaarde uit, zo begrijpt de Afdeling, de circulaire van de minister van VROM van 29 februari 1996, kenmerk MBG 96006131, inzake "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" niet wordt overschreden.

7.7. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het geluidsrapport van Sweco Nederland B.V. van 17 oktober 2017 en het daarover uitgebrachte advies van FUMO van 1 november 2017 zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad het geluidsrapport van Sweco Nederland B.V. niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen.

7.8. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] geen onaanvaardbare geluidhinder ondervindt als gevolg van de mogelijkheid om een busremise te vestigen op het perceel Pascallaan 10 te Drachten. Het betoog faalt.

Conclusie

8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Proceskosten

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Michiels w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018

288-867.