Uitspraak 200106211/1


Volledige tekst

200106211/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 oktober 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Zeist.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van een carport in bergruimte op het perceel kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummers […], plaatselijk bekend als [locatie] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 8 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de hoor- en adviescommissie van 7 mei 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 9 oktober 2001, verzonden op 5 november 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 7 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.R. Snijder, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de president dat het beroep op het vertrouwensbeginsel ongegrond is.

Appellant heeft betoogd dat de president daarbij ten onrechte is voorbijgegaan aan de door hem gestelde mondelinge mededelingen van verschillende ambtenaren van de gemeente dat bouwvergunning zou worden verleend indien er een volledige aanvraag zou zijn ingediend. Voorts heeft de president ten onrechte geoordeeld dat hij ten tijde van de koop van zijn woning in november 1999 bekend had kunnen zijn met de visie van burgemeester en wethouders op dichtgebouwde carports. Volgens appellant was eind 1999 het concept-bestemmingsplan “Zeist-west 2000” onvoldoende concreet en is met betrekking tot de eind 1998 gehouden inspraakavond nauwelijks informatie terug te vinden.

2.2. Het betoog van appellant faalt. De president is terecht tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel geen doel kan treffen. Anders dan de president heeft overwogen is daarbij niet zozeer van belang of appellant bekend had kunnen zijn met de uitgangspunten van de gemeente ten aanzien van het dichtbouwen van carports. Veeleer is van belang of in het onderhavige geval sprake is van een door of namens burgemeester en wethouders gedane eenduidige toezegging dat voor het veranderen van de carport in een berging bouwvergunning zou worden verleend. Dit is niet het geval. Vaststaat weliswaar dat aan appellant desgevraagd door ambtenaren mondeling is medegedeeld dat de realisering van het bouwplan niet op problemen zou stuiten, maar aan dergelijke mededelingen kan geen rechtens te honoreren vertrouwen worden ontleend.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002

71-394.