Uitspraak 200105447/1


Volledige tekst

200105447/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 5 oktober 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Tilburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen ten behoeve van het veranderen van een opslagruimte en een overkapping aan de [locatie] (hierna: het perceel) in woonruimte voor studenten.

Bij besluit van 20 september 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juni 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

Bij besluit van 27 november 2000 hebben burgemeester en wethouders opnieuw het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 5 oktober 2001, verzonden op 16 oktober 2001, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 21 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.D. Cotterell, advocaat te Breda, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het reeds gerealiseerde bouwplan voorziet in de verbouwing van een opslagruimte en een overkapping tot een drietal studentenkamers. De opslagruimte en overkapping zijn gelegen op een binnenterrein, achter de achtergevelrooilijn van de [locatie].

2.2. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder b, van de Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening.

2.3. Niet in geschil is dat voor het perceel geen bestemmingsplan geldt en het bouwplan derhalve getoetst dient te worden aan de bouwverordening van de gemeente Tilburg (hierna: de bouwverordening).

2.4. Ingevolge artikel 2.5.12 van de bouwverordening is het onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn. Ingevolge artikel 2.5.13 is in een aantal gevallen overschrijding van de achtergevelrooilijn toegelaten.

Ingevolge artikel 2.5.14, onder e, van de bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn voor gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd.

Ingevolge artikel 2.5.3, eerste lid, moet, indien de toegang tot een bouwwerk dat voor verblijf van mensen is bestemd meer dan 10 meter is verwijderd van de openbare weg, een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer.

Ingevolge artikel 10 van de Woningwet zijn de in de bouwverordening vervatte voorschriften omtrent de rooilijnen en de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van elkaar niet van toepassing op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk, voorzover het te vernieuwen of te veranderen gedeelte van dat bouwwerk overeenkomstig het destijds geldende recht in afwijking van die voorschriften tot stand is gekomen.

2.5. Het onderhavige bouwplan is in strijd met artikel 2.5.12 van de bouwverordening, omdat de achtergevelrooilijn wordt overschreden. Voorts is er geen sprake van een toegelaten overschrijding als bedoeld in artikel 2.5.13 van de bouwverordening.

2.6. Juist is de stelling van appellant dat de overschrijding van de achtergevelrooilijn niet het gevolg is van realisering van de in het geding zijnde verbouwing. Als gevolg van de verbouwing van de opslagruimte en overkapping tot drie studentenkamers is het karakter ervan evenwel zodanig gewijzigd dat voortaan sprake is van een voor bewoning bestemd gebouw. Een dergelijke ingrijpende wijziging kan niet worden aangemerkt als het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk. Anders dan appellant heeft betoogd betekent dit dat de uitzonderingssituatie van artikel 10 van de Woningwet zich niet voordoet en de in de bouwverordening vervatte voorschriften inzake rooilijnen in acht moeten worden genomen.

2.7. Burgemeester en wethouders hebben geweigerd op grond van artikel 2.5.14 onder e van de bouwverordening vrijstelling te verlenen van het verbod om te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn. Daartoe hebben zij gesteld dat de toegang tot de woonruimte zich bevindt op een afstand van meer dan 25 meter van de openbare weg, de [locatie], en vanaf deze straat alleen kan worden bereikt via een doorgang van slechts drie meter breed.

2.8. Het standpunt van burgemeester en wethouders dat in dit geval de bereikbaarheid van de op het binnenterrein gerealiseerde woonruimte vanaf de openbare weg, voornamelijk in geval van calamiteiten, onvoldoende is verzekerd, acht de Afdeling niet onjuist. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting onweersproken is gesteld dat de brandweer zich op het standpunt stelt dat de afstand van de toegang tot een gebouw tot de openbare weg niet meer dan 25 meter mag bedragen.

Voorzover appellant heeft gewezen op de in 1994 verleende bouwvergunning voor het veranderen van de opslagruimte in woonruimte voor studenten merkt de Afdeling op dat, naar ter zitting is gebleken, de toegang tot die woonruimte op een afstand van ongeveer 12 meter van de [locatie] is gelegen. De bereikbaarheid daarvan kon, gelet op het vorenstaande, dan ook wel voldoende verzekerd worden geacht.

2.9. De Afdeling is derhalve met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders op goede gronden hebben geweigerd bedoelde vrijstelling te verlenen.

2.10. Burgemeester en wethouders moesten derhalve, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44, aanhef en onder b, van de Woningwet, de bouwvergunning weigeren. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.12. Nu het hoger beroep ongegrond is, dient het verzoek om de gemeente Tilburg met toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de schade te worden afgewezen.

2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002

71-394.