Uitspraak 201802648/1/R6


Volledige tekst

201802648/1/R6.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Appingedam,

en

de raad van de gemeente Appingedam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening regeling windturbines Agrarische gebieden" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Sietses, advocaat te Leeuwarden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Visser, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan betreft een herziening van het op 17 februari 2011 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Stad Appingedam, deelplan agrarische gebieden" om de realisering van kleine windturbines mogelijk te maken via een binnenplanse afwijking. Daarbij zijn volgens de plantoelichting tevens omissies hersteld en zijn initiatieven meegenomen waaraan in de afgelopen periode reeds medewerking is verleend tot wijziging van het plan.

Hier van belang is de in het plan opgenomen wijziging van de bestemmingen van de dijk langs de Groeve, ter hoogte van de Groeve westzijde (WZ) 26 en 28, van de bestemmingen "Wonen-E1" en "Bedrijf-Nutsvoorzieningen" naar de bestemming "Water-Waterkering". Door deze wijzigingen heeft de hele dijk langs de Groeve WZ dezelfde bestemming. De dijk is in eigendom van het waterschap Hunze en Aa’s. Daarnaast is de bestemming van de Olinger Koloniemolen gewijzigd van "Wonen-E1" naar "Cultuur en ontspanning" met de gebiedsaanduiding "molenbiotoop".

[appellant] woont in de voormalige molenaarswoning aan de [locatie] te Appingedam. Naast zijn woning staat de Olinger Koloniemolen. [appellant] richt zich tegen de in het plan opgenomen mogelijkheid om een recreatief pad aan te leggen op de dijk langs de Groeve, langs zijn woning en de molen richting het Schildmeer en de bestemmingswijziging van de molen. Hij voert aan dat bij de vaststelling van het plan op geen enkele wijze rekening is gehouden met zijn belangen, terwijl het plan nadelige gevolgen heeft voor zijn privacy en woongenot.

Intrekking beroepsgrond

2. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond over de economische uitvoerbaarheid van het plan ingetrokken.

Bestuurlijke lus

3. In artikel 8:51d van de Awb is het volgende bepaald: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing".

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Belangenafweging

5. [appellant] betoogt dat bij de vaststelling van het plan niet alle betrokken belangen zijn afgewogen. Hij voert aan dat in de paragrafen 2.3.1 en 2.3.2 van de plantoelichting is ingegaan op diverse belangen, maar daarbij ten onrechte niet zijn belang als enige omwonende van de molen is betrokken. Ook in de reactie op de zienswijze is niet ingegaan op zijn belangen en is niet gereageerd op zijn zienswijze over de inbreuk op zijn privacy en de schending van zijn woongenot als gevolg van het plan. De stelling in paragraaf 2.3.2 van de plantoelichting dat de gevolgen van de aanleg van een pad voor de omgeving beperkt zijn, is volgens [appellant] niet inzichtelijk gemaakt. Dit terwijl zijn belangen bij de gemeente bekend waren, omdat eerder voor de realisering van een recreatief pad voor wandelaars en fietsers aan de Groeve WZ te Appingedam een omgevingsvergunning was verleend die later is herroepen. [appellant] wijst op verschillende stukken die betrekking hebben op de procedure over de omgevingsvergunning.

5.1. De raad stelt dat in het oude bestemmingsplan "Stad Appingedam, deelplan agrarische gebieden" aan de dijk langs de Groeve ter hoogte van de woning van [appellant] en de Olinger Koloniemolen deels de bestemming "Wonen-E1" en deels de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening" was toegekend. Dit was volgens de raad niet juist, omdat de dijk in eigendom is van waterschap Hunze en Aa’s en aan de gronden van de dijk langs de Groeve verder de bestemming "Water-Waterkering" is toegekend. De raad stelt in dit plan deze omissie te hebben willen herstellen door overal aan de gronden van de dijk langs de Groeve de bestemming "Water-Waterkering" toe te kennen overeenkomstig het feitelijke gebruik. Volgens de raad stond het voorgaande plan de aanleg van een pad over de dijk langs de Groeve al toe. In dit plan is binnen de bestemming "Water-Waterkering" het recreatief medegebruik toegestaan en dat is het punt wat partijen verdeeld houdt, aldus de raad. Over de molen stelt de raad dat deze in dit plan ook overeenkomstig het feitelijke gebruik is bestemd. De raad stelt dat de belangen van [appellant] wel degelijk bij de vaststelling van het plan zijn betrokken, zoals blijkt uit paragraaf 2.3.2 van de plantoelichting. De raad stelt meer gewicht te hebben toegekend aan de verbetering van de bereikbaarheid van de Olinger Koloniemolen en de versterking van het recreatieve routenetwerk rond Appingedam. De keuze voor de bestemmingswijziging van de dijk is volgens de raad aangewezen vanuit een goede ruimtelijke ordening, omdat met dit plan de hele dijk langs de Groeve dezelfde bestemming heeft die steun vindt in het feitelijk gebruik en in de kadastrale situatie.

5.2. In paragraaf 2.3.2 van de plantoelichting is geconcludeerd dat een eenduidige bestemming van de dijk ervoor zorgt dat het veilig en doelmatig functioneren van de regionale waterkering over zijn gehele lengte in het bestemmingsplan is gewaarborgd. Daarmee is realisatie van het pad in overeenstemming met dit bestemmingsplan. Het pad op de dijk langs de Groeve verbetert de bereikbaarheid van Rijksmonument Olinger Koloniemolen en versterkt het recreatieve routenetwerk rond Appingedam. Het pad wordt een recreatief pad voor wandelaars en fietsers. Er zal volgens de plantoelichting geen gemotoriseerd verkeer op het pad worden toegelaten. De gevolgen van de aanleg van het pad voor de omgeving zijn daarmee zeer beperkt. Ook vanuit archeologie en de aanwezige hoogspanningsleidingen zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het pad op de dijk langs de Groeve, aldus de plantoelichting.

5.3. In de plantoelichting wordt niet ingegaan op de gevolgen van de wijziging van de bestemming van de molen van "Wonen-E1" naar "Cultuur en ontspanning" met de gebiedsaanduiding "molenbiotoop" voor de directe omgeving. In de Reactienota Zienswijzen behorende bij Bestemmingsplan Herziening regeling windturbines Appingedam (hierna: Reactienota zienswijzen) staat daarover dat met het wijzigen van een woonbestemming in een culturele bestemming er een planologische wijziging plaatsvindt, die ter plekke in planologische zin ruimte laat voor een publiekstrekkende functie. Ten behoeve van die publiekstrekkende functie en het vervolmaken van een toeristische route ontstaat ter plaatse een situatie waarbij de verwachting is gerechtvaardigd dat zich meer mensen in het gebied ophouden of het perceel van [appellant] passeren. Objectief gezien is sprake van een planologische verslechtering, aldus de Reactienota zienswijzen. De aanleg van het pad over de waterkering en het daarmee verbinden van recreatieve routes is eerder al onderzocht op mogelijke planschade. Uit dat onderzoek bleek dat van planschade geen sprake was, omdat de geldende bestemming de aanleg van paden reeds mogelijk maakte, aldus de Reactienota zienswijzen. Vervolgens wordt in de Reactienota zienswijzen verwezen naar de planschade procedure.

5.4. In de plantoelichting en in de Reactienota zienswijzen is niet ingegaan op de gevolgen van de bestemmingswijzigingen van de dijk en de molen voor de privacy en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de [locatie]. De raad stelt slechts dat hij de gevolgen voor de omgeving beperkt acht en dat ter plaatse van de woning aan de [locatie] gesproken kan worden van een planologische verslechtering. Dat is geen kenbare belangenafweging op grond waarvan de raad de gevolgen van het plan ter plaatse van de woning aan de [locatie] aanvaardbaar acht. Een dergelijke belangenafweging mag niet ontbreken. Daarbij betrekt de Afdeling het volgende. Ter zitting is aan de hand van foto’s en kaarten van de omgeving besproken dat het recreatieve pad is voorzien op de hoger gelegen dijk langs de Groeve, die vlak langs de woning van [appellant] loopt. Vanaf de dijk is er rechtstreeks zicht op de woning en de tuin. Op grond van artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels is de Olinger Koloniemolen bestemd voor het behoud en het herstel van de cultuurhistorische waarden (molen) van de gronden, alsmede museum-, educatie- en/of expositieruimte. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt wat de verwachting is ten aanzien van de intensiteit van het gebruik van de molen en het voorziene recreatieve pad, terwijl de molen naast de betreffende woning staat en het recreatieve pad vlak langs deze woning is voorzien. Daar komt bij dat het pad onderdeel uitmaakt van recreatieve (fiets)routes in de omgeving en dus naar verwachting ook zal worden gebruikt door personen die de molen niet willen bezoeken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb is vastgesteld, voor zover het plan het mogelijk maakt dat ter hoogte van de [locatie] en 28 een recreatief pad kan worden aangelegd en de Olinger Koloniemolen gebruikt kan worden als museum, educatie- en/of expositieruimte.

Het betoog slaagt.

Opdracht

6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in 5.4 omschreven gebrek binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe alsnog deugdelijk te motiveren dat als gevolg van de bestemming "Water-Waterkering", die is toegekend aan de gronden ter hoogte van de [locatie] en 28, en de bestemming "Cultuur en ontspanning", die is toegekend aan de Olinger Koloniemolen, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de [locatie] kan worden gewaarborgd. De raad dient de Afdeling de uitkomst van voormelde opdracht mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten en griffierecht

7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Appingedam op om:

- binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 6 is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van 15 februari 2018 te herstellen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

w.g. Daalder w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018

590.