Uitspraak 201806403/1/V3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2018:2816
- Datum uitspraak
- 24 augustus 2018
- Inhoudsindicatie
- Op 11 juli 2018 hebben de vreemdelingen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. De griffier van de rechtbank heeft dit verzoek aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
- Voorlopige voorziening
- Asiel
Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.
201806403/1/V3.
Datum uitspraak: 24 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2],
verzoekers.
Procesverloop
Op 11 juli 2018 hebben de vreemdelingen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. De griffier van de rechtbank heeft dit verzoek aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2018, waar de vreemdelingen, bijgestaan door mr. P. Scholtes, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en mr. R.A. Visser zijn verschenen. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaak ECLI:NL:RVS:2018:2815, waarin de vreemdelingen zijn vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
1. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening strekt ertoe dat de voorgenomen uitzetting van de vreemdelingen achterwege blijft totdat de rechtbank heeft beslist op het door hen ingestelde beroep tegen het besluit van 10 juli 2018, waarin de staatssecretaris het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om de vreemdelingen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen ongegrond heeft verklaard.
Bevoegdheid
2. De vreemdelingen klagen dat de voorzieningenrechter van de Afdeling niet bevoegd is om het door hen bij de rechtbank ingediende verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening aan zich te trekken.
2.1. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediend, terwijl een hoger beroep van de vreemdelingen bij de Afdeling aanhangig is. De procedure bij de Afdeling is een asielprocedure. De afwijzing van de asielaanvragen heeft ingevolge artikel 45 van de Vw 2000 van rechtswege tot gevolg dat de vreemdelingen uitzetbaar zijn. Nu het verzoek is ingediend ter voorkoming van de uitzetting, is de voorzieningenrechter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, bij uitsluiting bevoegd om het bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediende verzoek in behandeling te nemen. Het is namelijk niet wenselijk dat twee verschillende rechters op hetzelfde moment bevoegd zijn te oordelen over de vraag of de vreemdelingen kunnen worden uitgezet.
Verzoek om zitting achter gesloten deuren
3. De vreemdelingen hebben de Afdeling verzocht te bepalen dat het onderzoek ter zitting geheel zal plaatshebben achter gesloten deuren.
3.1. Dit verzoek is ter zitting afgewezen. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2815.
Beoordeling
4. Bij besluiten van 31 mei 2018 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Met de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2815, staan deze besluiten in rechte vast. In deze uitspraak heeft de Afdeling bepaald dat de vreemdelingen niet in Nederland mogen blijven en dat als zij niet vertrekken, de staatssecretaris bevoegd is hen uit te zetten onder naleving van de afspraken die de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) daarover met de Armeense autoriteiten en de hulporganisaties ter plaatse heeft gemaakt. Wat de vreemdelingen in beroep hebben aangevoerd tegen het besluit van 10 juli 2018 kan er onder deze omstandigheden niet toe leiden dat de staatssecretaris ervan moet afzien de feitelijke uitzetting te effectueren zolang niet op dat beroep is beslist.
5. Het verzoek dient als ongegrond te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Verheij w.g. Ahmady-Pikart
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2018
638-846.
De twee Armeense kinderen uit Amersfoort mogen niet in Nederland blijven
De kinderen hebben geen recht op een asielvergunning in Nederland. Zij kunnen deze alleen krijgen als zij moeten vrezen voor vervolging of voor ernstige schade door de autoriteiten in Armenië. Die vrees is er niet. Daarnaast komen zij in Armenië ook om andere redenen niet in een mensonterende situatie terecht. De Armeense autoriteiten trekken zich het lot van de kinderen aan en hulporganisaties in Armenië zorgen na terugkeer voor opvang, als dat nodig is.
Geen asiel
De moeder van de kinderen is al in Armenië, nadat zij Nederland vorig jaar moest verlaten. De kinderen konden toen niet mee, omdat de moeder hen had verstopt. Dit voorjaar vroegen de kinderen asiel aan in Nederland. Omdat er geen grond voor asiel is, heeft de staatssecretaris de asielvergunning geweigerd. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak mocht de staatssecretaris dat doen. Volgens Europese wetgeving en rechtspraak van het Hof van Justitie in Luxemburg kunnen de kinderen alleen asiel in Nederland krijgen als zij in Armenië zouden moeten vrezen voor vervolging of voor ernstige schade door een onmenselijke behandeling door de Armeense autoriteiten. Daar is geen sprake van. De kinderen worden in Armenië door niemand bedreigd. De Armeense autoriteiten trekken zich het lot van de kinderen juist aan.
Geen mensonterende situatie
Een andere reden om de kinderen in Nederland te laten blijven, zou zijn als zij in Armenië om andere redenen in een mensonterende situatie terecht zouden komen. Maar ook daarvan is naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak geen sprake.
Volgens de Raad voor de Kinderbescherming moeten de kinderen zo snel mogelijk met hun moeder worden herenigd, in Nederland of in Armenië, maar hebben zij ook een stabiele situatie nodig, met onder meer passende huisvesting, een school en een moeder die emotioneel voor hen beschikbaar is. Volgens de advocaten van de kinderen kunnen deze doelen in Armenië niet worden bereikt. De moeder heeft geen werk en geen passende huisvesting. Ze weigert hulp voor haar psychische problemen. Maar dit betekent niet dat de kinderen in Armenië in een mensonterende situatie terecht zullen komen, oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak.
De staatssecretaris heeft zich voldoende ingespannen om te zorgen dat de kinderen bij aankomst in Armenië zullen worden opgevangen. Hij heeft hierover afspraken gemaakt met de Armeense autoriteiten en met de hulpverleningsinstellingen Caritas (een kerkelijke instelling) en het Fund for Armenian Relief (FAR, een Amerikaanse particuliere instelling). Als de moeder de kinderen niet wil of kan opvangen, zullen deze hulporganisaties dat doen. De staatssecretaris stelt daarvoor ook geld beschikbaar als dat nodig is. De kinderen komen dus niet op straat terecht.
Uitspraak van de voorzieningenrechter
Naast de uitspraak over de asielaanvraag van de kinderen, wordt vandaag ook een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak openbaar gemaakt. Die gaat over een ander soort verblijfsvergunning die de kinderen hadden aangevraagd. Zij hebben vorig jaar een kinderbeschermingsmaatregel opgelegd gekregen. Volgens hen is dat een reden om voorlopig in Nederland te mogen blijven. Die procedure loopt bij de rechtbank. De kinderen hebben gevraagd de uitkomst van die procedure in Nederland te mogen afwachten. Volgens de wet mag dat niet. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak ziet geen reden daarvan af te wijken, blijkt uit zijn uitspraak van vandaag.
Volledige tekst van de uitspraken
Lees hier de volledige tekst van de uitspraak over de asielaanvraag met zaaknummer 201806190/1. Lees hier de volledige tekst van de uitspraak van de voorzieningenrechter met zaaknummer 201806403/1.