Uitspraak 201806787/1/A3 en 201806787/2/A3


Volledige tekst

201806787/1/A3 201806787/2/A3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Rotterdam,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 15 augustus 2018 in zaak nrs. 556633 ZA 18-909 en C/10/55631/FA RK 18-6465 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Rotterdam.

[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) van 15 augustus 2018 in zaak nrs. 556633 ZA 18-909 en C/10/55631/FA RK 18-6465 en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het geding betreft het besluit van 13 augustus 2018 van de burgemeester, waarbij het aan [verzoeker] bij besluit van 3 augustus 2018 opgelegde huisverbod met achttien dagen is verlengd.

De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.

Beslissing

De voorzieningenrechter

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.

Gronden

- Bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang is of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.

- Ten tijde van de verlenging van het huisverbod en de uitspraak van 15 augustus 2018 was nog geen sprake van een in gang gezet traject van hulpverlening, waarvan verwacht kon worden dat [verzoeker] daaraan blijft meewerken. Er heeft tot nu toe slechts één partnergesprek plaatsgevonden, namelijk op 14 augustus 2018, waarbij [verzoeker] en [partner] zijn doorverwezen naar het wijkteam.

- Dat de situatie inmiddels is gede-escaleerd, zoals [verzoeker] betoogt, is het gevolg van het opgelegde huisverbod. De rechtbank heeft daarin, gezien de ernst van het incident en de situatie waarin [partner] verkeert, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het gevaar of het vermoeden daarvan is geweken.

- De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om het huisverbod op te heffen. Ter zitting van de voorzieningenrechter is gebleken dat [verzoeker] een afspraak heeft met het wijkteam op 23 augustus 2018. Hierbij zal een specialist huiselijk geweld aanwezig zal zijn. Terecht hecht de burgemeester eraan dat dat in dit gesprek en mogelijke vervolggesprekken veiligheidsafspraken worden gemaakt alvorens [verzoeker] naar de woning kan terugkeren. Terecht vindt de burgemeester hierbij van belang dat [partner] in een kwetsbare en afhankelijke positie verkeert en dat sprake lijkt te zijn van alcohol- en agressieproblemen.

- Dat [verzoeker] inmiddels een afspraak bij de huisarts heeft gemaakt om over zijn situatie te spreken, leidt niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de vriend waar [verzoeker] op dit moment verblijft het verblijf wil beëindigen in verband met het Offerfeest en dat de ouders van [verzoeker] hem geen slaapplaats willen bieden. De burgemeester heeft aangegeven dat [verzoeker] zo nodig noodopvang kan krijgen.

w.g. Borman w.g. Grimbergen
voorzieningenrechter griffier

581.